Eénrichting verkeer Vertellingen bij de Lampoe Tèmplèk <EDe <10 arme Uronnen "Wil niet, 'kwil rijst." Bijna zestig jaar geleden klom een "Baroe" vol goede moed de goenoeng in. Hij meende een gunstige indruk te moeten maken, daaarom had hij zich gekleed in paarlgrijs gestreept flanel en zich een fraaie daarbij passende das gekozen. Gewapend met zijn gunstige "papie ren" melde hij zich bij de Baas, die hem recht hartelijk uitlachtte om zijn modieus uiterlijk en bij zijn poging de goede papieren te tonen, de dringende waarschuwing te horen kreeg: "Laat dat maar. Ik zal je gauw genoeg ver tellen wat we hier aan je hebben. IJlings spoedde de jonge man zich naar zijn tijdelijke woning om zich van zijn Europese vermomming te ontdoen en in een eenvoudige toetoep ver scheen hij daarna op de tennisbaan ter kennismaking met de ondernemings mensen. Hij is die baas dankbaar gebleven voor de onverwachte verwelkoming, want het was in die dagen één van de vele goede kanten van het leven in de goenoeng, dat men zich niet in boch ten behoefde te wringen. De Baroe maakte spoedig kennis met nog zo'n goede kant, n.l. het "één richtingsverkeer" en daarvoor kwam de Toean Pandita (dominee) op het toneel. Reeds de eerste zondag van zijn ver blijf in de goenoeng kon de nieuw aan gekomen Blanda een "kerkdienst" meemaken. De voorafgaande zaterdag was de dominee al vroeg aangekomen en had die dag vele huisbezoeken gebracht. Hij was eenvoudig de woningen bin nengewandeld en zijn opgewekt: "Spa- da" had de bewoners hem vriendelijk nodend doen tegemoet treden. Het was hem wel overkomen, dat de gastvrouw, nadat enige woorden waren gewisseld, meende te moeten waar schuwen: "Weet U wel dat wij katho liek zijn?" Maar daarop had de zielen herder kalmpjes geantwoord: "Wat komt dat er op aan? Wij spreken im mers over de Eeuwige Dingen waarin U ook gelooft!" En het afscheid was minstens zo hartelijk geweest als het welkom. De Toean Pandita had ook nog tijd gevonden een uurtje te genieten van het forse spel der goenoengers op de tennisbaan. Hij zat naast een veteraan, die hem toevertrouwde, dat hij na zijn doop niet meer ter kerke geweest was en de joviale predikheer had gevat ge antwoord: "Dan wordt het tijd, dat U morgen eindelijk eens niet spijbelt!" De zondagmorgen behoefde geen klok geluid te worden, ipder die geen dienst had, ging naar het kantoor, waar de "Kerk" gehouden zou worden. Het was niet alles heilsbegeerte die ge toond werd. Een hoog percentage be leefdheid jegens de gast was ingescha keld, maar ze zaten er dan toch en zon- Speciaal voor onze lezers die kinde ren en kleinkinderen hebben om er mooie verhalen uit Indonesë aan te vertellen of voor te lezen, brengen wij in deze rubriek Indonesische legenden en sprookjes in heel eenvoudige stijl, ontleend aan leesboekjes voor de La gere School van "toen froeher". van ^Songgoriti Het was in de tijd van het machtige Mod- jopait. Een van de vorsten bezat een zeld zame kris. Een poesaka, die zéér heilig was. Alleen bij de grote feesten op de aloon- aloon droeg de vorst het kostbare wapen, met bloemranken omwonden en eerbiedig groette ieder. Op een morgen was de kris verdwenen. Een dief had het gewaagd ze te stelen. Wie kon het geweest zijn? Wie had de heilige kris uit de kostbare doeken durven wik kelen? Wat een onrust en verslagenheid in gen er de liederen tot Gods eer. Er werd een eenvoudig woord gesproken- Het was over Johannes 2, vers 17. De dominee gaf geen zware preek weg en gebruikte geen "krachttermen", maar hij boeide het gehoor van zowat veertig mensen, die naar de maatstaf geldend in het vaderland tot zo ver schillende "Richtingen" behoorden, op een wijze, die het ontrouwe dooplid deed zeggen: "De toean pandita weet het je alles precies te zeggen, maar het zou niks meevallen om dat vol te houden!" Zo dikwijls de oudgast hier in het kleine Nederland 's zondags zijn mede mensen het dozijn "Richtingen" ziet gaan, dan denkt hij aan zijn eerste kerkgang in de goenoeng. J. van de Werf Spruitjes met gehakt Eén van de eerste dagen in een op vangcentrum. Pietje van vijf zit met zijn ouders aan tafel. Mamma schept hem een portie op en maakt er een prakje van. "Zo en nu eten Piet:" Pietje proeft, trekt een lelijk gezicht. Dat nieuwe eten...! En dit is wel 't erg ste van wat hij ooit heeft gekregen. Hij legt zijn vork neer. "Eten Piet, opschieten een beetje." "Hebben we niet, je moet eten wat je op je bord krijgt." Modjopait! Zou er geen ongeluk over de stad komen, nu de poesaka gestolen en uit de stad vandaan was? Gisteren was ieder nog zo onbezorgd en vrolijk en nu zag men met wantrouwen naar z'n buurman, want die kon toch de dief zijn. Men zocht en zocht, maar de kris bleef weg. Ook werden grote beloningen uitgeloofd voor het terugbrengen, maar niemand was zo gelukkig de kris te vinden. Eens verzocht een mantri bij de koning gehoor. Driemalen had hij gedroomd, dat de vorst hem riep en dat hij de kris zou terugbrengen, de heilige poesaka. Hij vroeg verlof de stad te verlaten om te zoeken. Ontroerd door zoveel liefde en trouw gaf de koning hem toestemming en ruim reisgeld. De mantri verliet de stad Modjopait en zwervend over Java zocht hij de kris. Maar ook hij kon niets vinden. Jaren zwierf hij zo rond, ook over veel andere eilanden en hij kreeg heimwee naar Modjopait. Maar hij kon niet zonder kris terugkeren. Z'n vorst verwachtte, dat hij ze terug zou brengen. Hij besloot daarom zelf een kris te maken. Nu wilden de goden niet, dat hij zijn vorst een vreemde kris zou brengen en hem dus bedriegen zou. Geen andere mocht in de plaats komen van de heilige poesaka van de koningen van Modjopait. Daarom lieten ze steeds het smeden mislukken, tot eindelijk de mantri van wanhoop en heim wee stierf. In Songgoriti staat nog het aam beeld, waarop hij het wapen wilde smeden en het water, waarin hij het ijzer koelde, borrelt daar nog steeds op, heet van het gloeiende staal: de warme bronnen van Songgoriti. "Maar 'kvin niet lekker..." "Niks mee te maken. We zullen 't nog langer moeten eten, dus léér 't maar lekker te vinden." Hij neemt weer een heel klein prutje op zijn vork. Om zijn goede wil te to nen; en zuigt 't langzaam door de keel. Dan steunt hij zijn hoofd op zijn linker hand en begint een berg te maken op zijn bord, waar hij een tunnel door heen graaft. "Niet knoeien Piet." Mamma pakt hem de vork af en begint hem kleine hapjes te voeren- Hij verzamelt er een paar in zijn wangzakjes en slikt de hoe veelheid kokhalzend weg. En dan be gint 'tvan voren af aan. Totdat mamma voor een gesloten deur staat. "Open je mond, Pietje." "Neen," tussen zijn tanden. "Pietje..." Behalve zijn mond sluit hij nu ook zijn ogen. Pappa gaat er zich mee bemoeien. "Wil je je bord in de keuken leegeten." De andere mensen in de eet"zaal" beginnen al te kijken. Pietje laat zich plotseling uit zijn stoel glijden, kruipt van onder de tafel naar 't midden van de kamer en huilt: "Mè-am... al dan... a-al... Mijn nek is toch al vö-öl Plantersvrouw 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 18