HOE DE OERANG KALANG ZIJN ONTSTAAN,
VOLGENS EEN HINDOE-JAVAANSCHE LEGENDE
o]o(o
In de Hindoetijd leefde er in het rijk
Doho (waar nu Kediri is - Red.) een be
roemd Magiër, Kijahi Ageng Toentang
genaamd. Hij was een beoefenaar der
okkulte krachten en bracht zijn tijd dik
wijls in het bos door. Hij bezat een gro
te witte everzeug, Ni Reneh genaamd,
die hij zeer jong in het bos gevangen
had en door hem grootgebracht, zeer
aan hem gehecht was en waarmee hij
leefde als man en vrouw. Na enige tijd
bracht de zeug een jong ter wereld,
dat de gedaante had van een meisje.
De zeug maakte een nest voor het
kind en overdekte het met takken en
bladeren, bewaakte het en zoogde het
geregeld.
Eens op een morgen kwam de pries
ter Nakiman, die in het bos nabij de
dessa Pragoenan 'n tapa-leven leidde,
voorbij de plaats, waar het kind lag.
Het kind ziende, had hij medelijden,
nam het op, bracht het naar zijn huis
en legde het neder in een ledige kamer.
De zeug volgde op een afstand de
priester en wist in de kamer door te
dringen, waar de priester het kind ge
legd had. De priester begrijpende, dat
de zeug de moeder van het kind was,
moedigde haar met woorden aan, het
verder te zogen. Zij bleef het kind ver
der verzorgen en ging alleen naar het
bos om haar voedsel te zoeken. De
priester gaf aan het kind de naam van
Endang Soedarmi.
Naarmate het meisje groeide, zorgde
de priester voor huisraad en andere
zaken, zodat het jonge meisje nimmer
de omtrek der woning behoefde te ver
laten. Hij leerde haar de taal des lands
en toen zij wat ouder was geworden,
ook koken, weven en haar eigen kle
ren te maken.
Toen het meisje, dat zeer tenger en
klein bleef, de huwbare leeftijd had be
reikt, was zij buitengewoon mooi ge
worden. Daar de priester het met zijn
geweten niet overeen kon brengen,
langer met het meisje samen te wonen,
besloot hij naar zijn klooster terug te
keren. Hij vertelde het meisje haar ge
schiedenis, hoe hij haar had gevonden,
dat Ni Reneh haar moeder was en deel
de haar verder mede, dat hij wegens
hoge ouderdom naar zijn klooster wen
ste terug te keren, om daar in vrede te
sterven Hij raadde haar aan, te doen,
evenals hij gedaan had, te leven van
bosvruchten, die overvloedig voorhan
den waren; voor haar bescherming
Gods barmhartigheid in te roepen en
de everzeug bij zich te houden.
Toen de priester vertrokken was,
was het meisje erg bedroefd, doch
spoedig schikte zij zich in haar lot;
's morgens zocht zij, vergezeld van de
everzeug voedsel in het bos en sloot
zich daarna in het huis op en bracht
haar tijd door met koken, weven en het
verrichten van het huiselijk werk.
Toen zij eens aan het weven was,
ontglipte haar de weefspoel (balida),
die door de opening tussen de bamboe
vloer naar beneden viel. Niet gewend
het huis in de namiddag te verlaten,
riep zij moedeloos: "Wie helpt mij mijn
weefspoel te zoeken en terug te bren
gen; al zou hij een hond zijn, ik zou
hem tot echtgenoot nemen." Een grote
witte reu van Kijahi Ageng Toentang,
genaamd Soekelli, kwam toevallig haar
huis voorbij en hoorde dit. Nieuwsgie
rig te weten, wie daar in de eenzaam
heid verbleef, zocht hij de weefspoel
op, ging de trap op en daar de deur
door het meisje geopend was, om te
zien waar de weefspoel gevallen was,
trad hij in huis en legde de weefspoel
aan de voeten van het meisje neer. Het
meisje dankte de hond, zag hem vrien
delijk aan en streelde zijn kop. Voldaan
over deze liefkozing, verliet de hond
haar woning.
Toen de hond vertrokken was, kon
het meisje niet meer weven. Zij dacht
aan de hond en de belofte, die zij hem
gedaan had, of die gelofte niet te haas
tig was gedaan en of de priester die
zou goedkeuren, indien hij er nog was.
Verdrietig, dat zij aan niemand raad
kon vragen en daar het inmiddels don
ker was geworden, sloot zij de deur
en wilde zich te ruste leggen, toen zij
gerucht hoorde aan de deur, alsof een
dier met zijn nagels aan de deur krab
de. Zij werd bang en zei: "Ik ben van
jongs af in het bos, nooit trof mij enig
onheil; wie stoort mij nu?" De hond,
die haar weefspoel had teruggebracht
en thans wensende, dat het meisje haar
gelofte zou houden, blafte op het horen
van de stem. Het meisje daardoor ge
rustgesteld, opende de deur, de hond
trad binnen, waarna zij de deur weer
sloot. De hond blij haar te zien, sprong
tegen haar op en likte haar gelaat. Zij
begreep, dat de hond verlangde, dat zij
haar gelofte zou na komen. Vanaf dat
ogenblik was Soekelli de echtgenoot
van Endang Soedarmi.
Hoewel de everzeug de hond kende,
had zij hem toch nimmer een goed hart
toegedragen, omdat hij haar dikwijls
had nagelopen en spelende haar had
gebeten. Toen zij bemerkte, dat de
hond het huis van het meisje niet meer
verliet, maakte zij aan de kant van een
riviertje nabij het huis een hol en bleef
daar, nu en dan het huis van het meisje
beloerende, om te zien, of de hond
daar nog was. Het meisje werd toen
door de hond vergezeld, als zij levens
behoeften ging zoeken.
Na verloop van enige tijd baarde En
dang Soedarmi een menselijke zoon,
aan wie zij de naam gaf van Soepetak;
zij verzorgde hem goed en hield veel
van hem Sedert haar bevalling ging
de hond alleen de levensmiddelen zoe
ken, die zij nodig hadden en hij toonde
daarbij zoveel slimheid en gevatheid,
dat het huisgezin steeds volop van al
les voorzien was en hij bracht ook dik
wijls een reebok thuis.
Toen Soepetak een jongeling was
geworden, had hij veel van de aard van
de hond en brandde van verlangen, de
hond op zijn rooftochten te vergezel
len, doch de moeder, bevreesd, dat hij
door wilde dieren verscheurd zou wor
den, stond dit niet toe, maar, toen hij
eens de hond was nagelopen en zonder
ongelukken de tocht had meegemaakt,
mocht hij nadien de hond vergezellen.
Eens toen zij weer op jacht gingen,
ontmoetten zij in de nabijheid van het
huis de witte everzeug Ni Reneh. Het
dier niet kennende, hitste Soepetak de
hond op, het te doden, doch de hond,
het beest kennende, weigerde er jacht
op te maken, waarop hij zijn spiets
naar het zwijn wierp en het doodde. De
jongeling ging toen naar huis en ver
telde zijn moeder, dat hij een grote,
witte everzeug had gedood en verzocht
haar het te villen en tot voedsel te be
reiden. Toen Soepetak haar dit zei, was
zij erg geschrokken; zij verzocht haar
zoon de plaats aan te wijzen, waar het
dier lag. Bij het dode dier gekomen,
herkende zij dit als haar moederzeug,
warom zij bedroefd werd en weende.
Soepetak vroeg haar, waarom zij ween
de, waarop zij antwoordde: "Wee mij,
deze zeug is mijn moeder, zij heeft mij
gebaard en ook jij moet nu weten, dat
de hond, die elke dag met je meegaat
ter jacht en je beschermt, je vader is."
Zij haalde gereedschappen uit haar
huis en geholpen door haar zoon en de
hond, begroeven zij toen de zeug en
stapelden op het graf vele grote ste
nen, ter voorkoming, dat wilde dieren
het lijk zouden opgraven en verslinden.
Toen Soepetak wist, wie zijn vader
en grootmoeder waren, schaamde hij
zich en vanaf dat ogenblik was hij niet
tevreden met zijn lot en hij kreeg een
wrok tegen de hond, die hem verwekt
had. Eens toen zij weer op jacht waren,
doorstak hij de hond met zijn spiets,
door welke verwonding de hond stierf.
Toen hij thuis kwam, vertelde hij zijn
moeder, dat hij bij het werpen van zijn
spiets, bij ongeluk de hond getroffen
en gedood had. De zachtaardige moe
der was hierover zeer bedroefd. Zij
verzocht haar zoon, haar de plaats aan
te wijzen, waar de hond lag en zij be-
12