Het Tobameer DANAU TOBA Het Tobameer gezien vanaf Napoeltak, met de vele schiereilanden die in het meer uitsteken. Twee ervaringen van het Toba-meer, één daterend van 1926, de andere van 1971, kwamen tegelijkertijd in ons be zit. We zetten ze naast elkaar in dit blad neer. Ik zal niet durven over het Tobameer en z'n prachtige omgeving te schrijven, omdat ik daarvoor onvoldoende de bewoording vinden kan; zo onbeschrijfelijk en onvoor stelbaar mooi en machtig is de nagenoeg ongerepte natuur daar. Men moet dat alles eerst met eigen ogen bewonderd hebben, om zoiets te kunnen geloven. Maar over "wat in het water van het meer zich alzo afspeelt" is gemakkelijker e.e.a. te vertel len. Beknopt uiteengezet is dit zo: Omgeven door bergen en gebergten tot ruim 2000 m. boven zee, w.o. G. Leuser (4- 3381 m.) in de omgeving waarvan, de orang-oetans nog leven is het meer, als het ware een zeer grote en diepe natuur lijke wadoek op 900m. boven zee en als oorsprong van de Soengai Asahan te be schouwen. Ook verschillende vulkanische bronnen bevinden zich In het meer. De waterdiepte is op sommige plaatsen ruim 400 m. De uitgestrektheid van het meer is van dien aard, dat het enigszins verontreinigde wa ter van de bergrivieren, dat in het meer terecht komt, op een ruime afstand van de meeroevers verwijderd, weer zodanig is ge reinigd (ook door invloed van de zon), dat het weer drinkbaar is geworden. Door enige doktoren tijdens een bootreis op het meer, werd mij dit bevestigd. De oorspronkelijke waterbewoner van het Tobameer is de To- bavis, een donkergeschubde karpersoort. Later werd de goudkarper in het meer "geplant". Deze vissoort heeft daar niet zo'n moddersmaak als de z.g. goudvis van de Preanger, die in vijvers en braakliggende sawahs wordt geteeld. Omstreeks 1920 of later werden langs het Tobameer enige proefvijvers aangelegd t.b.v. de goerami- teelt. Na vermoede teleurstellingen, omdat 6 in deze vijvers geen vermenigvuldiging van de z.g. bibit werd geconstateerd moge lijk door het opvreten van de kleine goe- rami's door moeder en vadervis of an dere (roof) vissen, die in de proefvijvers leefden werden de teeltproeven gestaakt en de vijvertjes onverzorgd gelaten. Hier door gebeurde het, dat van één der vijver tjes de verwaarloosde gaasafsluiting tus sen meer en vijver (bij Pangoeroeran n.l.) door een storm met 2 m. hoge golven vernield werd en moeder- en vadervis zwommen toen het ruime Tobameer in. Het gevolg hiervan was, dat na enkele maanden in het meer kleine goerami's werden waar genomen. De kleine visjes vonden vermoedelijk langs het ondiepe oevergedeelte van het meer voldoende bescherming tussen be groeiing en stenen tegen aanvallen van grotere vissen en konden dus uitgroeien, zoals in de natuur veelal ook met de voort teling gebeurde. Zo was de planting van de goerami in het Tobameer een feit ge worden en ik hoorde hiervan toen ik om streeks 1926 in Pangoeroeran vertoefde. Ook andere vissoorten minder belang rijk voor de visserij leefden in het Toba meer; ook de gaboes, die lekker van smaak is, wanneer de bereiding ervan maar goed is. In verband hiermede zal ik een bijzonder voorval vertellen. In de pasangrahan van Pangoeroeran (aan het meer) was in die jaren (1926-1927) een Batakse beheerder, die tevens een goede kok was. Hij was vóórdien n.l. kok van een bekend hotel in Medan geweest, maar door heimwee had hij z'n vorige job in Medan opgezegd om naar z'n geboorteplaats Pan goeroeran te gaan. Als mandoer-pasangrahan verzorgde hij ook het eten van de gasten en nog nooit had ik van zo'n "kookkunst" genoten als daar. Op een middag dan wandelde ik langs de oever van het meer vóór de pa sangrahan. Daar zag ik opeens het riet in het water bewegen en dat trok mijn aan dacht. Wat bleek n.l. het geval. Een grote vis zwom daar en ik riep vlug de mandoer, die spoedig er plaatse was. Ik wees hem op die grote zwemmende vis tussen het riet langs de oever. "Is die vis nu niet op de één of andere manier te vangen?" vroeg ik. De mandoer lachte en zei heel nuchter: "Meneer, dat is mijn gaboes, die ik daar vastgebonden heb en morgen zult U die lekker bereid op tafel krijgen"". Hij had de gaboes n.l. met een touw achter z'n kieuwen om, vastgebonden en had de vis op die manier zolang mogelijk levend en dus vers willen houden.(In Pangoeroeran werd n.l slechts éénmaal in de week pasar gehou den.) Zo zorgzaam was de mandoer tegenover z'n gasten, vooral wat het eten betrof. In het meer leeft veel vis, doch blijkbaar zit in het water onvoldoende dierlijk voedsel voor hen. Daartegenover groeien er voldoende waterplanten van verschillende soort om in het "tekort" aan voedsel te voorzien. Mo gelijk als gevolg van deze omstandigheid gebeurt het doorgaans bij een verdrinkings dood onder de bevolking, dat het lichaam niet boven komt drijven. De bijgelovige be volking berustte in deze kwestie, omdat werd aangenomen, dat het lichaam als hei lig offer geëist werd door de watergoden. Maar de werkelijkheid is n.l. dat het dode lichaam veelal zodanig door de vissen wordt aangevreten, dat bovendrijven van de over gebleven lichaamsresten niet meer mogelijk is. Dit is dan heel in het kort het één en ander over het Tobameer. W.C.R. Dit in Tapanoeli liggende meer met omge ving behoort tot de schitterendste gedeel ten van Sumatra, ja ik zou bijna willen zeg gen, misschien van de wereld. Het is zowel van Medan, Padang als Sibol- ga per auto gemakkelijk te bereiken. De lengte van het meer is ±86 KM., de breed te 32KM., terwijl de oppervlakte 530 Km2 bedraagt. De hoogte van de water spiegel is 906 meter. De sungai Asahan zorgt in het zuid-oosten voor de afwaring naar zee. Komende van Medan, Tebingtinggi, Pema- tang Siantar volg je bij wegsplitsingen steeds de rechtse route, om uiteindelijk in de dessa Haranggaol aan te komen, gele gen ten noord-westen van Parapat (Prapat). Het plaatsje zelf, dat aan het meer ligt, is nogal smerig en van geen enkele betekenis, maar vóór je er komt moet je een steile slingerweg naar omlaag volgen en het uit zicht vanaf het hoogste punt hiervan op het meer, is van een adembenemende schoon heid. Dit is wel Sumatra in volle glorie! Je raakt eenvoudig op dat ge.weldige Danau Toba, dat daar a.h.w. ingeklemd tussen donkergroene, woest begroeide bergrug gen, rimpelloos, blauwglanzend diep bene den je ligt, niet uitgekeken. Zo mooi is het! Je kunt om het meer rijden. Haranggaol, Seribu Dolok, om de noordpunt Tongging, vervolgens naar het zuiden Sidikalang, Tele, Dolok Sanggul, om de zuid Baligé, over de Asahan naar Parapat (Pratpat). In Prapat zijn we drie dagen geweest. We hebben er gelogeerd in de bungalow van een heuse generaal! Ik heb waarachtig nog gevist in het Tobameer! Een onwaarschijn lijk kromme bamboehengel, een eind nylon draad, een haak en toen maar wroeten in potten met begonia's, aard-orchideëen en onder een melatistruik op jacht naar een

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 6