EEN GROOT NATUURVORSER IN INDIË smWmmfcrn De Heer Kalshoven in 1919 op tournee in het Magelangse (Soemher Poedjoeng) vergezeld door zijn verloofde Riekie van der Brug. Op 15 maart 1970 overleed Dr. L. G. E. Kalshoven. In leven hoofd van de dierkun dige onderafdeling van het Instituut voor Plantenziekten te Bogor, de enige deskun dige op het gebied van de tropische bos- entomologie en de enige Nederlandse ter mietenspecialist. Louis George Edmund Kalshoven werd in 1892 in Den Haag geboren en studeerde, na het Gymnasium te hebben bezocht, bosbouw aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. In 1915 vertrok hij naar het toenmalige Ned.-lndië om daar als hout vester bij de "Dienst van het Boswezen" in Midden-Java te worden geplaatst. Zijn bijzondere belangstelling ging uit naar het onderzoek op het gebied van de scha delijke insecten 'van de bosculturen en in verband hiermee werd hij reeds spoedig overgeplaatst naar het "Bosproefstation" te Buitenzorg, waar men in die tijd grote behoefte had aan onderzoek op dit gebied. Enkele jaren was Dr. Kalshoven werkzaam aan de in 1918 ingestelde afdeling "Bosch- bescherming", totdat hij in 1921 met deze afdeling overging naar het "Instituut voor Plantenziekten". Speciale aandacht wijdde hij bij zijn onder zoekwerk aan twee belangrijke plagen, nl. de topboorder van de mahonie (Hypsipyla robusta Moore) en de djati-termiet (Neo- termes tectonae). Het veldonderzoek verrichtte hij hoofdza kelijk in Midden-Java, waar Kalshoven, bij gestaan door de bos-architect F. A. Th. H. Verbeek, in het djatibos bij Gedangan, ten Zuiden van Semarang, een hulplaboratorium had ingericht. Met medewerking van Ja vaanse assistenten werd hier door hem een omvangrijke collectie bos-insecten aange legd, waarbij ook een grote hoeveelheid gegevens over levenswijze en economische betekenis werd vergaard. Het resultaat van de studie over de mahonie-rups werd door hem neergelegd in een omvangrijke mono grafie van alle op Java waargenomen be schadigingen, ziekten, en plagen van deze plant. Het hoogtepunt van Kalshoven's bos- entomologisch werk werd het onderzoek van de djati-termiet. In 1930 promoveerde hij te Wageningen op een verslag van de tot dat tijdstip bereikte resultaten, waarin ook verschillende voor de praktijk belang rijke conclusies werd vermeld. In 1934 werd Dr. Kalshoven benoemd tot hoofd van de dierkundige onderafdeling van het Instituut voor Plantenziekten, in welke funktie hij in 1939 werd belast met de opdracht tot het samenstellen van een al gehele revisie van het toen verouderde handboek van Dammerman: "Landbouw- dierkunde van Oost.-lndië" (1919), welke omvangrijke taak in 1951, na vertraging door de oorlog en de daarop volgende omstandig heden, door hem kon worden voltooid. Dit werk dat verscheen onder de titel: "De plagen van de cultuurgewassen in Indone sië", is ook thans nog nauwelijks verou derd, en zal nog zeer lang de vraagbaak blijven voor allen, die zich in Indonesië en omliggende landen omtrent deze tak van wetenschap willen orienteren. Bovendien bekleedde hij nog van 1934-'38 het voorzitterschap van de Ned. Ind.Entomo logische Vereniging. Lotgenoten uit zijn tijd in Japanse gevan genschap weten zich te herinneren hoe hij ten bate van de oedeempatienten van het kamp Tjimahi een "paddenfarm" wist te organiseren. Na enige experimenten was hem namelijk gebleken, dat een pad, ont daan van zijn giftige bestanddelen, eetbaar is en een welkome bijdrage kon leveren ter bestrijding van het grote eiwittekort. De corveëers, die dagelijks buitenwerk moes ten verrichten, smokkelden de padden het kamp binnen, waar ze door Kalshoven en zijn helpers na behandeling werden afge leverd aan de ziekenkeuken, totdat deze bron tenslotte was uitgeput en er in de omtrek geen pad meer was te vinden. Na nog enige jaren zijn werkkracht te heb ben gegeven aan de wederopbouw van het Instituut voor plantenziekten in Bogor, en een lectoraat aan de Landbouwfaculteit te hebben vervuld, repatrieerde Dr. Kalsho ven in 1951. Voor zijn bijzondere verdien sten in de naoorlogse periode in Indonesië werd hij onderscheiden met de benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Terug in Nederland, was hij tot 1957 ver bonden aan de Afdeling Tropische Produc ten van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Zijn werk was zijn hobby. Zijn dochter, Mevrouw L. Nipperus-Kalshoven vertelt hierover: "Ik herinner mij hoe hij in Buitenzorg bijna elke zondag even naar het "Instituut" ging om naar zijn cultuurtjes te kijken, de kooien waarin zich termieten in grote manshoge nesten, en boorders bevonden, en om er Drie jonge houtvesters in het door hen bewoonde bilik huis op Boeboelak, Buitenzorg, dat zij de bijnaam de "billijke villa" gaven. Het zijn de Heer Wolff van Wiilfing (later directeur van het Boschproefstation), de Heer Beversluis, die later als houtvester naar de Buitengewesten ging en in het midden de Heer Kalshoven. Elk van hen trouwde met een der gezusters van der Brug: Ernst Wolff van Wiilfing met Tjikkie, Anton Beversluis met Kiekte, en de Heer Kalshoven met Riekie. Jaren later toen allen getrouwd waren, woonde de familie Kalshoven weer in hetzelfde huis. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 12