De Schoenmakerij
Van Der Capelien
Het is nu al meer dan een jaar geleden
dat op 15 augustus 1970 in Den Haag
een grootse bijeenkomst plaats had in
verband met de herdenking van het
feit dat het toen 25 jaar geleden was
dat Japan capituleerde. Een echtpaar
dat op die dag in het middelpunt van
de belangstelling stond waren de Van
der Capellens.
Zij toch waren het (vooral mevrouw) die
op die dag in het Congresgebouw voor
zo'n groot gezelschap hun beroemde
nassi rames klaarmaakten, althans de
leiding hadden bij het klaarmaken hier
van.
Toen ik als één der aanwezigen van
deze heerlijke schotel zat te genieten
dacht ik aan de dagen van weleer,
toen ik ook eens een enkele keer mee
at van al het lekkers dat mevrouw Van
der Capelien, beter bekend als tante
Truus, in de gaarkeuken in Bandoeng
bereidde.
Ik denk dan terug aan de laatste zes
maanden voor de Japanse capitulatie
toen ik via een vriendje geplaatst kon
worden bij de schoenmakerij van Paat
je. Het was voor ons, Indische jongens,
althans in Bandoeng, tot begin 1945
mogelijk om nog vrij op straat te blijven
lopen.
Op den duur was het echter hoe lan
ger hoe moeilijker en je had de keus
tussen naar een landbouwerskamp
(Kedoeng Halang) gestuurd te worden
of ergens te gaan werken, aangezien
de Japanners liever niet zagen dat er
lanterfantende jongelui waren die wel
licht allerlei destructieve plannen aan
het uitbroeden waren. Vergeet u niet,
Hollandse lezers van TT., dat er voor
ons in die tijd geen soholen waren,
zoals hier in Holland in de bezettings
tijd.
De aangeboden betrekking bij Paatje
nam ik dus met beide handen aan. In
die tijd was ik 15 jaar. Op een dag in
maart 1945 begon mijn werk. De werk
tijden waren van 9 uur 's morgens tot
half vijf 's middags (Japanse tijd uiter
aard). Na die tijd was het opruimen ge
blazen waarop je zo tegen half zes naar
huis kon.
Wij maakten er schoenen, niet zoals
je die tegenwoordig overal kunt kopen,
maar schoenen van crêpe en sheet
rubber.
Het materiaal, dus de eerder genoem
de 2 rubbersoorten en het plakmiddel
(petroleum) werd door de Japanners
geleverd. De rubber balen moesten
door de jongens van de schoenmakerij
in fouragewagens uit een magazijn
worden gehaald. Dit was een tamelijk
zwaar werk. De balen wogen zeker
wel 40 tot 50 kg. Het materiaal was
goed in elkaar geperst. Vooral het los
trekken van de sheet-vellen kostte ons
menig gescheurde nagelriem. Onze
controleur, voor zover ik het mij her
inner heette hij Jellema, had hiertegen
een probaat middel: jodiumtinctuur. Dit
lostrekken van de vellen gebeurde na
werktijd en was materiaal waar je de
de volgende dag mee ging werken.
Het werkproces ging als volgt, leder
kreeg 's morgens een taak die bestond
uit a. het maken van hakken en zolen,
b. het maken van het bovenwerk of c.
het maken van schoenen uit a en b.
Het maken van a of b leverde je voor
de kleine maten (ik meen t/m 35) 0,10
per paar op, voor de grotere maten
ƒ0,15 per paar. Het maken van de
schoenen leverde je voor bedoelde
maten 0,15 resp. 0,20 per paar op.
Bij hard werken kon je 10,tot
12,50 per week verdienen.
De zolen bestonden uit 4 of 6 lagen
(afhankelijk van maat) crêpe en sheet,
het bovenwerk uit één laag van elk
materiaal. In het bovenwerk had je nog
variaties, waarbij de ene variatie snel
ler klaar was (en dus meer geliefd) dan
de andere. Bij de zolen had je dan nog
hakken die dezelfde dikte hadden als
de zool. De lagen wenden op een hand
pers goed op elkaar gedrukt, waarbij
van te voren petroleumlijm op de vlak
ken was gesmeerd. Deze lijm kon je
zelf maken door klein geknipte afval
crêpe in de petroleum op te lossen.
Dit oplossen duurde wel enige tijd.
Voor het maken van zolen ging je uit
van reeds op elkaar geplakte vellen
sheet en crêpe van circa 1 meter leng
te en een breedte die iets langer was
dan de lengte van de te maken schoen.
Op de crêpe-laag tekende je met een
mal en inkt de omtrek van de zool. Zo
kreeg je b.v. 7 paar zolen. Deze wer
den uitgeknipt en daarna moest je er
voor zorgen dat je nog materiaal over
had voor de hakken.
Aan het einde van de werkdag werd
dan het werk door Jellema gekeurd.
Hoofdzakelijk werd gelet op het goed
aan elkaar gelijmd zijn van de lagen
crêpe en sheet.
De laatste twee maanden voor de Ja
panse capitulatie kreeg de schoenma
kerij een grote order voor de mannen
kampen. De schoenen die toen werden
gemaakt varieerden in maat van 42
tot 45. Hiervoor werd overgewerkt tot
half zes aangezien we anders niet aan
de normale dagproduktie kwamen, die
we maakten bij kleinere maten. On
danks dat de uitbetaalde stuksionen
gelijk bleven, mopperde niemand van
ons omdat we wisten voor wie de
schoenen bestemd waren.
In de schoenmakerij werkten in een
aparte werkruimte ongeveer 15 jongens
en in de ruimte daarnaast ongeveer 8
meisjes (deze getallen voor zover ik
het mij nog flauw herinner). De meis
jes waren vrijgesteld van het halen van
de balen en het lostrekken van de vel
len rubber.
De controle over het meisjeswerk werd
uitgeoefend door een vrouw, van wie
ik me de naam niet meer herinner. De
gehele leiding van het bedrijf berustte
bij Paatje Van der Capelien. Tante
Truus leidde het gaankeukenbedrijf.
Het geheel was gevestigd in een loods
aan Kebon Kawoeng in Bandoeng.
Enkele namen van jongens die ik me
nog herinner zijn: Wuck, Java, Sauselé,
Lucardie, Scipio, de gebroeders Vode
gel en De Rozario.
Zo herinner ik me dat in die tijd het
éénjarig bestaan van de schoenmakerij
gevierd werd met een gezamenlijke
maaitijd in de gaarkeuken en daarna
werd een tenniswedstrijd gehouden
voor die jongens en meisjes die de
tenniskunst meester waren. Er werden
drie geldprijzen uitgeloofd.
Omstreeks half augustus hoorden we
bij geruchte dat Japan zou hebben ge
capituleerd. Enige dagen later bleek
dat dit geen gerucht was en toen een
nicht van mij vertelde dat ze gehoord
had dat mijn vader in het LOG-kamp
in Bandoeng was geïnterneerd en ver
moedelijk met de hele groep zou wor
den overgebracht naar het Tjihapit-
kamp en dit transport lopend zou
plaatsvinden, waardoor er een ont
moetingskans was, ben ik een paar
dagen van mijn werk weggebleven.
De ontmoeting na 3'/2 jaar had op één
van die dagen inderdaad plaats. De
mogelijkheid bestond dat de familie
leden dagelijks de geïnterneerden
mochten bezoeken. In dolle vreugde
dat er eindelijk een einde aan de oor
log en de bezetting was gekomen dacht
je er niet direkt aan dat 't werk in de
schoenmakerij, door weg te blijven, kon
stagneren. Toen ik dan ook op één van
die dagen Paatje ervan in kennis stelde
dat ik met werken ophield keek hij nog
al verdrietig, ook al omdat ik niet de
eerste was die hem dit meedeelde. Hij
kon zich echter voorstellen dat het voor
ons heel wat was om je vader weer
dagelijks te kunnen zien, nadat hij 31/2
jaar in krijgsgevangenschap was ge
weest.
Hoe het verder met de schoenmakerij
Van der Capelien gegaan is weet ik
niet. Misschien dat een van de TT.
lezers hierover wat meer weet te ver
tellen.
E. H. Merens
(Wij zouden alle Tong Tong-abonnees,
vooral de vrouwen en de meisjes, die
in oorlogstijd buiten de kampen waren
en met welke productie ook in hun
levensonderhoud voorzagen, dringend
willen uitnodigen om hun ervaringen
voor Tong Tong neer te schrijven. Juist
omdat wij in normale tijden meestal in
dienstbetoon werkten, is die tijd als
"vrije zelfstandige" van grote vormen
de waarde geweest. Ajo, vertel!
Red. TT.
17