De Ambtenaar
was aangevallen en weggesleept, het lijk
hadden ze nog niet gevonden. Tegen twee
uur in de middag werd de oemboelan be
reikt waar het drama zich had afgespeeld.
In een van de hutten troffen ze de huilende
jonge vrouw van het slachtoffer met een
kind van enkele maanden in haar armen.
Gelukkig waren er ook enkele mannen in
de hut om Dolf de plek te wijzen waar de
tijger had toegeslagen.
Het was een rijstveld en tussen de padi-
halmen kon Dolf gemakkelijk het sleeppoor
volgen tot aan de bloekar. Met de haanpal
op scherp volgde hij het verder. Door de
lucht van het lijk en het gedempt gezoem
van de groene bromvliegen vond hij spoedig
het dode lichaam. Er restte slechts de bo
venzijde van de romp. Dolf keerde terug
naar de hut en vroeg de familie het lijk de
volgende dag te begraven. Hij wilde er n.l.
die avond nog op posteren. Maar dit ver
zoek werd geweigerd en of hij nu al zwaaide
met zijn Surat Printah en de Polisi gids ook
het nodige zei, het hielp allemaal niets.
Men nam zelfs een vijandige houding aan
en drinken noch eten werd hun aangeboden.
Men vertelde Dolf dat door het jagen op
deze "matjan djadian" er nog groter onheil
voor deze oemboelan zou komen, (een
matjan djadian is een mens die in een tijger
is veranderd). Uiteindelijk gingen Dolf en
zijn partner naar een verderop gelegen
grotere oemboelan, die gelukkig nog door
Lampongers werd bewoond. Die zelfde
avond nog werd vanuit de hun goedgezinde
oemboelan gebelord, ook terug naar de
oemboelan "Banten", echter geen tijger. De
volgende ochtend liet Dolf de oemboelan-
bevolking in communaal verband de padi
oogsten onder gewapend toezicht van de
Polisiman. Tevoren had Dolf zich overtuigd
dat het te oogsten veld "safe" was. Zelf
sloop hij daarna langs de rand van het
bebouwde stuk op zoek naar sporen van
de tijger. Zonder er erg in te hebben kwam
hij plotseling op het pad dat leidde naar
de "oemboelan Banten". Hij volgde dit pad
dat in het begin door vrij hoge bosbegroei-
ing liep. Even voor een bocht hoorde hij een
groep Bantammers pratend naderen. Na de
onvriendelijke ontvangst van de vorige
avond echter besloot hij ze te ontwijken.
Hij sloop dus het zijterrein in en wachtte
tot ze waren gepasseerd. Dolf liep weer
naar het pad toe en vervolgde zijn weg.
Vlak voorbij de bocht was het pad vrij
recht en plotseling zag hij op ongeveer
vijftig meter "de tijger" het pad oversteken.
Of het nu kwam doordat hij verrast was door
de verschijning van het beest of dat het
allemaal te vlug ging, tot schieten kwam hij
niet. In de mening dat het beest achter de
groep Bantammers aanliep met de bedoe
ling weer toe te slaan, sloop Dolf aan de
zelfde zijde het bos in. Hier bleef hij op
vijf meter afstand van het pad op zijn hur
ken wel een half uur wachten. Geen tijger
en na de sporen bekeken te hebben op de
plek waar het beest het pad was overge
stoken keerde hij terug naar zijn bivak.
De volgende dagen vervolgde Dolf zijn
bersjacht iangs de nog bewoonde oemboe-
lans. Hij nam zich voor om bij de minste
glimp van de tijger te schieten. Daar de
mogelijkheid bestond dat de tijger hem uit
een gunstige positie zou bespringen, waren
deze sluipjachten een zenuwslopende be
zigheid. 's Avonds en 's nachts zat hij
meestal op de posteerplaats met een leven
de geit als aas en naderhand met een
zwijnenkadaver. Hij kreeg geen kans, de
tijger liet zich niet meer horen of zien.
Na zes dagen keerden Dolf en de Polisiman
doodvermoeid terug, respectievelijk naar de
Giestings en Talang-Padang^Na het vertrek
van Dolf werd niets meer gedaan aan de
jacht op deze tijger. De békende jagers uit
de omgeving staken geen vinger uit en
hadden het plotseling druk met andere
bezigheden.
Slechts een doekoen Banten zag zijn voor
deel, hij verkocht aan de bevolking van de
Way Kunir streek amuletzakjés van wit
katoen gevuld met een stukje menjan en
wat rotzooi. Deze zakjes moesten zichtbaar
gedragen worden, dan zou de tijger de
drager of draagster ervan met rust laten.
Na enkele dagen kwam een handenwrin
gende Amat Darip (de Kepala Kampong)
met gevolg weer bij mijn broers en vroeg
of ze alsjeblieft weer naar Way Kunir
wilden gaan. De tijger had zijn zeventiende
slachtoffer gemaakt, gelukkig was de man
niet dood maar zwaar gewond.
Ze waren met z'n beiden hun koffietuin aan
het babatten, toen de tijger toesloeg. De
andere had zoveel misbaar gemaakt dat de
tijger op de loop ging. De ene man was
zwaar aan het gezicht gewond.
Het was deze keer de beurt van Rudi en
hij vertrok weer met zijn vriend en jacht-
partner Achmad Theo. Ze namen een tijger
klem mee, de Sauer kaliber 12 en de Bay
ard. Na aankomst werd de klem geplaatst
op een zwijnenkadaver, vallen werden ge
bouwd met levende geiten als lokaas, 's A-
vonds werd geposteerd bij oemboelans waar
men dacht kans te hebben. Overdag op de
bersjacht, klem en vallen kontroleren.
Na vijf dagen waren de twee doodop, slechts
de wil om te "killen" en liters zwarte koffie
hield hen nog staande. In deze periode
kregen ze bezoek van een gewapende depu
tatie van de doekoen Banten. Kort en dui
delijk werd aan Rudi gezegd dat hij met
Theo moest vertrekken, daar de tijger hen
anders zou doden. Wat Rudi terugzei zal
ik maar niet herhalen, maar het was verre
van vriendelijk. Vooral toen hij driftig naar
zijn spuit greep was de deputatie verdwe
nen.
Rudi die inzag dat hij door gebrek aan
slaap over zijn toeren was, ging die avond
vroeg rusten, maar voor hij ging slapen,
raadde hij de oemboelan bevolking aan tot
de volgende ochtend onder geen beding
buiten de woning te gaan.
De volgende dag na de kontrole op vallen
en klem, stelde hij aan de mannen een
drijfjacht voor. Het terrein naast de koffie
tuin waar de tijger zijn laatste slag had
geslagen leek hem hiervoor het meest ge
schikt. Door dit bos stroomde een beekje
en men zag bijna dagelijks verse sporen
van de tijger. Alles wees erop dat de tijger
hier tijdelijk verbleef. De moedige Lam
pongers, slechts bewapend met slagwapens
en voorzien van lege petroleumblikken wa
ren onmiddellijk voor dit plan.
Al direct bij het beginn van de drijfjacht
trof men het kadaver van een wild zwijn
aan, het was nog warm en de tijger had er
nauwelijks wat van gegeten. Rudi rook zijn
kans, hij liet de drijf stoppen en in allerijl
een posteerplaats maken in een nabijge
legen dadapboom. De plek was een plat
getrapt alang-alangveld met wat lage tem-
belèkanstru'ken. Blijkbaar had men hier
vroeger een karbouw aan een touw laten
grazen, Het kadaver lag vlak bij een grote
omgevallen boom.
Aan een zijde was dit terrein omzoomd
door een koffietuin, aan de andere kant
was de bosrand. De posteerplaats was
nauwelijks gereed of er viel een stortregen.
De Lampongers werden weggestuurd, waar
na Rudi en Theo de posteerplaats beklom
men. Na ruim een kwartier hield de regen
plotseling op, de zon scheen weer, het liep
tegen half een. Onverwachts hoorden zij
het krijsen van de witte loetoengapen. "Hij
komt era^n", fluisterde Rudi Theo in het
oor. Deze schudde echter ongelovig het
hoofd en staarde apatisch voor zich uit. Hij
schrok echter wakker toen een kantjil in
volle vaart uit het bos rende en in de
koffietuin verdween. En toenwas hij
daar', de gesel en schrik van Way Kunir,
zijn machtig goudgeel glanzend zwart ge
streept lichaam golvend en soepel bewe
gend in hun richting. De zware kop steeds
op de zelfde hoogte met de ogen recht
voor zich uit starend. Ineens het neerdruk
ken van de kop, lichaam en staart alles ge
reed voor de sprong. De binjawak (leguaan)
schoof ritselend weg van het zwijnenkada
ver. Twee machtige sprongen, de binjawak
kon net op het nippertje wegglippen onder
een boomstam. Daar stond ie dan na zijn
gemiste aanval, kop omhoog, staart horizon
taalOp dit moment viel Rudi's schot.
De Brenneke kogel uit de kaliber 12 trof
de juiste plaats in het blad; het beest sprong
verticaal omhoog.
In zijn sprong - bijna op gelijke hoogte met
de twee in de dadapboom - gaf Rudi het
tweede schot (lopers 9 mm). Met een doffe
klap viel het beest. Na wat stuiptrekkingen
en gerochel lag het stil. Hij was morsdood
en lag daar uitgestrekt op de nog dampen
de vochtige grond onder de felle middag
zon. Rudi en Theo klommen vlug van hun
hoge zitplaats en trokken hun pantalons
uit
Weet U waarom ze dat deden?
De broekspijpen werden afgesneden en
hiervan maakten ze kappen, waarmee de
kop en klauwen werden voorzien. Het was
maar goed dat ze deze maatregel genomen
hadden, want nog nooit in de geschiedenis
van de tijgerjacht in de Lampongs was er
zoveel bekijks voor een geschoten tijger.
En onder al die nontonners waren er heel
wat die graag een snorhaar of een nagel,
juist van deze tijger wilden hebben.
Het beest was van neus- tot staartpunt
precies 242 cm. lang en woog ver boven de
quintaal. De bevolking van de Way Sekam-
pong is tot heden toe Rudi en Dolf nog
dankbaar (ook de "djelema Banten")
R. G. Kloër.
Vóór de oorlog in het oude Indië was
één van de grote zorgen van de Regering
het voortdurend verbeteren van de veesta
pel. Daartoe waren ook prima Bengaalse
bokken geïmporteerd die diverse rayons
werden "gepoot" ter dekking van de geiten
in elke dessa. Deze bokken waren toever
trouwd aan dessalieden met grote deskun
digheid, dus ook één bij de Arabier Djoefrie.
Maar helaas kwam al spoedig een tijd dat
de bok van Djoefrie het vertikte en alleen
maar ééns in de week willig was. De vee
arts werd erbij gehaald, want misschien
was de bok wel ziek. Maar de veearts
vond niets en stond er nogal besluiteloos
bij, terwijl Djoefrie de bok aanhaalde en er
lieve woordjes tegen sprak. Waarop de bok
mekkerend "antwoordde".
Op een gegeven ogenblik zei de veearts:
"Wat zegt die bok nou? Zegt hij wat 'm
mankeert?" Waarop Djoefrie: "Hij zegt:
"Vroeger was ik particulier ën had lol in
m'n leven, maar nu ben ik ambtenaar
19