WAT ZIE IK IN "TJOEK" VAN VINCENT MAHIEU
door G. L. Cleintuar (slot)
Hier volgt het tweede deel (en slot) van de in het vorige
nummer aangevangen bespreking van de novellenbundel
"Tjoek" van Vincent Mahieu door G. L. Cleintuar. De be
spreking nemen we in dit blad op om een idee te geven van
de wijze waarop de Indischman het leven om hem heen vaak
gadeslaat: voortdurend speurend naar een diepere zin, naar
een universeler dimensie. Dit gebeurt vaak ONBEW UST,
maar de neiging is toch onafwijsbaar aanwezig en wï] ge
loven dat het leven in Indonesië (tussen Indonesiërs) dit
in sterke mate heeft veroorzaakt. Want ook de eenvoudigste
Indonesiër (ongeacht van welke ethnische groep) zoekt naar
de symboliek van vele dagelijkse gebeurtenissen, waarin hij
een afspiegeling ziet van de grote richtingen en structuren
in de Schepping.
Wij zouden ook graag UW opinie hierover willen horen.
T.R.
Het kerkhof is een Chinees kerkhof. Een detailkwestie zonder
diepere zin? Integendeel meen ik. Een Chinees graf heeft namelijk
een heel bijzonder model: dat van de moederschoot. Daaruit wordt
de mens geboren en daartoe keert hij (waarlijk niet alleen naar
Chinese opvatting) weer terug. Het kan niet toevallig zijn dat Man
een Chinees graf tot zijn schuilplaats en jachtbasis maakt. Zoals
het evenmin toevallig is dat Mahieu zijn verhaal beëindigt door
Tjoek zich te doen oprollen in haar bed, "de armen geslagen om
de opgetrokken knieën Inslapen in de veilige schoot van het
Verdriet" (Let op de hoofdletter). En is het toevallig, dat Man zijn
levenseinde vindt in De Grote Rawa, het moeras, waar alle hogere
levensvormen waarschijnlijk hun begin hebben gehad? Het lijkt
er op dat kerkhof en moeras qüa beeldfunktie onderling verwis
selbaar zijn; beide zijn begin en/of eindpunt. Wat heeft dit in
Mahieu's verhaal te betekenen? Ik weet het niet zeker, maar
constateer een nogal sterke preoccupatie met de dood. Echter
niet als absoluut einde, doch als creatief punt in een cyclus of
wentelgang. (Als Tjoek het medaillon, dat aan de om het leven
gekomen Elmo had toebehoord, opent, ligt daarin een uiterst fijn
gesneden ivoren doodshoofdje. Daarvan had Elmo gezegd: Dat
is het portret van mijn laatste liefdel" En op een andere plaats
schrijft Mahieu over meneer Barrès: "Zijn voorhoofd was ge
groefd op een aangrijpende wijze, een opzettelijke verminking met
kerf na wrede kerf alsof alleen in de vernietiging van de stof de
vrije melodie gevonden kon worden.") Dood en vernietiging zijn
in deze gedachtengang scheppende tussenstadia, waarmee Mahieu
vermoedelijk tevens heeft willen corrigeren wat hij als een "fout"
ziet in de moderne Westerse samenleving: de negatie of ver
dringing van de dood in het dagelijkse leven.
Het grote moeras, begin en eindpunt, moet bij Mahieu ook nog
een andere funktie hebben gehad. Een heel belangrijke, voor wie
de psychologische en socio-culturele situatie van waaruit hij schrijft
begrijpt. Het moeras is naar zijn eigen woorden "eigenlijk een
onzekere werkelijkheidsvorm tussen land en water in". Op ver
schillende manieren en op meer dan één plaats beeldt hij dat
moeras en de levensvormen die men er in aantreft uit. Maar, wie
vermoedens heeft van een éndere dan "puur litteraire" bewogen
heid bij de auteur, vindt deze misschien wel het minst verhuld op
bladzijde 65, waar "hij van Man zegt dat deze "dier is temidden
van dieren. En de wonderlijkste dieren van alle dieren in de hele
wereld. Welke vogels konden als de moerasvogels vliegen en
lopen en zwemmen? Welke andere vogels hadden zulke lange
snavels, zulke lange poten en zulke lange tenen? Welke vogels
konden als zij lopen op het water en onder water? Waar
leefden als hier vissen, die noch zeevis noch zoetwatervis waren,
maar beide tegelijk? Welke dieren leken zelfs maar in de
verte op kikkers en schildpadden en leguanen, levend op aarde
en in het water? Geen vis en ook geen vlees?"...
Hier, door middel van een beschouwing die over dieren schijnt
te gaan, legt Vincent Mahieu getuigenis af van een zeer specifieke
anthropologie, een bijzonder mensbeeld dat berust op zijn eigen
positie van "marginale mens", de grensmens, de mens die leeft
op de grens van twee sterk van elkaar verschillende culturen. De
door Vincent Mahieu beleefde marginaliteit heeft een dubbele
grond: hij is zowel in cultureel als in ethnisch opzicht "een kind
van Oost en West" of, zo men wil, van Azië én Europa. In hem,
als in iedere grensmens, hebben zich de spanningen geconcen
treerd van de gemengde samenleving, het voormalige Nederlands-
Indië, waarvan hij in dubbele zin het produkt is. In die samen
leving bevindt hij zich nu niet meer, maar hij behoort tot de
"eerste generatie" van het postkoloniale tijdperk en dat Is te
merken. Als iedere mens die aan grote spanningen bloot staat
heeft hij getracht zich daarvan te bevrijden. Voor de marginale
mens echter schijnen de wegen naar een oplossing heel vaak
dood te lopen: men kiest voor de ene of voor de andere zijde,
voor het vadervolk of voor het moedervolk, voor de cultuur van de
vader of voor de cultuur van de moeder. Maar welke zijde ook
gekozen wordt, de keuze zelf blijft onnatuurlijk aandoen en laat
zelden na zijn stempel te drukken op persoonlijkheid van de
kiezers, op zijn minst die van de "eerste generatie". Vincent
Mahieu heeft gekozen voor zichzelf.
Hij koos voor zichzelf omdat hij inzag dat tenslotte niemand
aan deze keuze ontkomen kan. Als men anders is dan het vader
volk en anders dan het moedervolk, als men geen landdier is en
ook geen waterdier, geen vis en geen vlees, wat is men dan? Het
antwoord kan eenvoudig zijn: een amfibie, en dat is een soort in
zichzelf.
Toch is ook deze persoonlijke keuze van Vincent Mahieu niet
zonder problemen. Ze sluit namelijk de noodzaak in de innerlijk
aanwezige tegendelen met elkaar te verzoenen, ze te overbruggen,
ze te integreren in de hele persoonlijkheid. Dat is een zeer moeilijk,
ja zelfs pijnlijk proces. Het heeft weinig kans van slagen als men
het helemaal alléén onderneemt, zelfs al is men krachtig genoeg
om het isolement, zoals Man in het verhaal, langdurig te ver
dragen. Dit is ongetwijfeld zo, omdat de mens in de grond van de
zaak een sociaal wezen is, hetgeen wil zeggen dat hij zonder
andere mensen aan menselijkheid verliest en zelfs geen lonely
hunter" kan blijven, omdat dit soort isolement op de duur on
vruchtbaar is en leeg als het Chinese graf van Man. In collectief
verband gaat het beter, maar als zo'n verband ontbreekt, of als
dat verband niet voldoende "draagt" en "voedt is het minimum
dat men nodig heeft wanneer men een man is: een vrouw. Maar
in dit bijzondere geval een vrouw met bijzondere kwaliteiten. Aan
het verhaal "Tjoek" is niettemin te merken, dat de persoonlijke
integratie van Vincent Mahieu niet helemaal geslaagd is. Maar wie
zal hem dat kwalijk nemen?
Ik herinner er weer aan dat de wereld van "Tjoek" voorna
melijk bestaat uit Het Grote Moeras en Het Grote Kerkhof. Zelfs
al zouden deze twee onderling verwisselbaar zijn, omdat ze beide
kunnen fungeren als begin- zowel als eindpunt, dan nog heeft
Mahieu naar mijn mening te weinig gezien dat men slechts van
het ene "gebied" naar het andere kan komenover de weg
die van stad naar stad voert. De weg, die hij merkwaardigerwijs
zélf noemt "het enige stuk waarheid en leven, hoe smal ook."
Maar dit is dan ook in dit verband de enige positieve uitlating,
want verderop laat hij haar gaan "naar een steeds eentoniger
vluchtende horizon in het westen." Hier steekt zijn romantisch
pessimisme weer de kop op. Een pessimisme, of tenminste een
scepsis, ten aanzien van moderne wetenschap, strenge logica die
zelfkritiek insluit, orde en discipline, techniek en technologie. Hij
stelt zich gevoelsmatig afwijzend tegenover al dit soort zaken op,
waardoor hij gelegenheden mist een stuk "Europa", een stuk
westers denken in zich op te nemen en te integreren. Een stuk
denken bovendien, dat zélf óók weer het resultaat is van een
integratie op grote schaal en dat gebaseerd is op een groot aantal
ontleningen aan andere culturen, waaronder aziatische. Hoe zou
den immers, - om maar één voorbeeld te noemen -, zonder over
neming van het getal nul uit Voor-lndië door de Arabieren en
zonder de vervanging van de romeinse cijfers door arabische,
mogelijk zijn geweest: mathematica, moderne technologie, com
puters en ruimtevaart?
Ik kom nu weer terug op Man in het verhaal, maar nu als "Man
de Jager" (met hoofdletters, zoals Mahieu het schrijft). Maar ik
kan dat niet doen door Tjoek erbuiten te laten, want zij is duidelijk
Man's vrouwelijke tegenbeeld. Welnu, als men voor Man "De Man"
leest, dan zou onderschreven kunnen worden dat hij De Jager is.
Maar hierover zou dan op te merken zijn dat het jagen zelf voor
de jager belangrijker is dan de jachtbuit. En mocht die jachtbuit
misschien toch nog van betekenis zijn, dan lijkt het mij onaan
nemelijk dat een echte jager als jachtbuit genoegen zou nemen
met "een mus desnoods". Hij zou niet kunnen en hij zou niet
mógen. Hij zou weten dat het de zelfmoord zou betekenen van zijn
jagerschap. Het feit dat Elmo Wyatt zich een mus als jachtbuit
kiest, waarna het noodlot aan hem wordt voltrokken, zou kunnen
betekenen dat geen Man, geen Jager, achter te klein wild aan mag
6