EEN RUS IN DE RIMBOE 13 Ik was wel een beetje bang en kluifde mijn nagels af, wetende dat Merta kortaangebonden was, zich niet liet imponeren en een groot vertrouwen in mijn zwager had. Het ging gelukkig allemaal vlot en naar wens en diezelfde avond laat toog ons legertje na een kop koffie ën een hap eten, hen door mijn zuster aangeboden, huiswaarts; de rust was weergekeerd en ons koloniale rijk wan kelde niet meer op zijn grondvesten. Mijn ouders woonden op het Diënggebergte in Midden-Java en kregen de post via onze pelajangan, Muntalib, die hiervoor twee maal in de week naar Wonosobo liep, een afstand van ruim 15 km. Zij kregen pas drie dagen na mij via de „Locomotief" de schrik van hun leven en konden pas de vierde dag eindelijk op reis om hun dochter te helpen. Wat was deze weer een klein meisje toen ze eindelijk al haar opgekropte verdriet kon uitsnikken aan Ma's borst. Die kleine, dappere geduldige Ma, die geen van haar kin deren echt heeft zien opgroeien omdat wij allen op ons zesde levensjaar de deur uitgingen naar internaten en kosthuizen om ergens een school te kunnen bezoeken. Mijn zwager werd een jaar of wat te Batavia in de Glodogjge- vangenis gehuisvest waar ik hem regelmatig opzocht voor een praatje door het met gaas afgesloten loketje. Daarna werd hij verbannen naar Midden Java in de dessa Luwok dicht bij Pelan- tungan, ook betrekkelijk dicht bij Diëng. Later, wegens staatsge vaarlijke contacten met de dessa Sejana via Merté, die ik daar ook nog een keer ontmoette, werd hem Surabaja als verblijfplaats aangewezen. Toen de Japanners kwamen werd hij voor alle zekerheid in een burgerinterneringskamp gestopt. Na de bevrijding sloot hij zich principieel blijvende, aan bij de TRI waar hij spoedig bleek dat hij in een bestuursfunctie beter bruikbaar was voor de goede zaak. Na de politionele acties werd hij weer opgepakt, weer gevangen genomen en weer vrijgelaten. Ook tijdens het Indonesische bewind kwam hij toch weer in dergelijke moeilijkheden. Hij is nu ouder geworden, is natuurlijk Warga-negara en in alle ogen een mislukkeling, want hij heeft geen pensioen, geen auto en geen medaille, ook niet van de Indonesische Regering. Zodoende ben ik dus zelf, al was het maar voor één dag en één nacht, tijdelijk waarnemend bendehoofd geweest, een kleine leger aanvoerder, uit de verte een collegaatje van wijlen Ho Tji Minh die ik geweldig bewonder maar nooit zal kunnen evenaren. Ik vraag mij wel eens af wat er met mijn zwager en misschien met mij gebeurd zou zijn als dit alles zich zou hebben afgespeeld in 1750 of zo. Zouden onze hoofden naast dat van de "landverrader, de Mixties" Pieter Eberveld, mooi witgekalkt hebben staan prijken op het bekende muurtje, als eeuwige waarschuwing? Speelse fantasiën waar ik mijzelf wel eens mee vermaak. Toen mijn ouders met mijn zuster en de kindentjes naar huis, naar Kedjadjar bij het Diëngplateau waren, ben ik in Cheribon in een Obinees hotel, "Hotel Olifant" genoemd, getrokken. Men kreeg toen voor een hele gulden een goede kamer met een schoon bed met klamfou en guling een tafel en een stoel, 's avonds een groot glas thee en als ontbijt twee sneetjes brood met Wooddun Austra lische boter met witte suiker en een flink glas sterke koffie, hitam, of met gecondenseerde melk. De volgende morgen vroeg, om 5 uur, zat ik weer in de trein terug naar Batavia. In het halfdonker, met die ene koperen lamp in de lege wagon kwam er een boswachter bij me zitten. Hij had het geval ook pas in de krant gelezen, de krant die bij hem ook heel laat door een postloper werd gebracht en begon er een gesprek met mij over, het gebeurde tenslotte in zijn ressort. Zijn oordeel over Frans Groeneveld was kloek en bondig: die vent heeft str... in zijn kop. Ik weet niet wie van de drie, de boswachter, de opstandeling, of ondergetekende het zwaarst weegt. Naar mijn gevoel de opstan deling, de mimi-revolutionair. Mijn zuster, krom van de tientallen jaren ellende en ziekelijk, wilde voor de toekomst vooral van haar jongste 'kind, een nako mertje, naar Holland voor een zekerder toekomst. De jongens waren toen al groot en deden mee aan de politionele acties. Het huwelijk werd ontbonden. Zij werd moegestreden als zij was, te werk gesteld in een fabriek waar minder validen hun brood konden verdienen, na eerst nog een maand of zes als "aardappelpitster" in een kazerne van het KL, aardappelen gepit te hebben, een tot die tijd voor mij onbekend beroep. Zij heeft nu haar AOW, één jaar te vroeg, en bijna had ze het niet eens gehaald. Een echt maandelijks salaris, zo zéker als een huis. Ze is onafhankelijk, dankbaar en de Koning te rijk. Het is nl. voor het eerst van haar leven dat ze zeker is van de dag van morgen. Ze maakt het niet eens op en spaart er nog van voor haar kinderen en kleinkinderen, die al zo veel hebben en niets meer nodig hebben. Kinderen vinden dat vanzelfsprekend als Ma af en toe hun kas een beetje spekt, vooral in Indië. Aan de andere kant weet ze dat ze ook altijd bij hen terecht kan. Zij klaagt nooit over de hoge prijzen, over de lastige mensen, over het verlies van ons mooie Indische vaderland, en ook nooit over haar man die een mislukkeling was. F. Cramer Wij wandelden, mijn man en ik, in de buurt van Bandjar, boven Bandoeng, waar we logeerden bij 'n oom, die 'n cassave-onderneming fabriekje had. Plotseling verscheen tussen de bloei ende Marygolds, die langs de weg groeiden, de loop van 'n geweer, en de hele jager, in khaki gekleed kwam ons tegemoet. Het bleek 'n Rus te zijn, die op zijn terrein kuierde, in de hoop 'n hertje of 'n kleine tjeleng te verschal ken. Al pratende naderden we zijn woning, die aan alle zijden 'n hond langs 'n lijn had lopen. "Weet U, ik ben getrouwd met 'n Japanse. De helft van ons huis is Ja pans, en de andere helft Russisch." Daar kwam 'n knappe kleine vrouw, op 't hondengeblaf, in de deur staan. Ze ontving ons vriendelijk, in de Rus sische afdeling: ikonen aan de muur, 'n haardje met 'n wit berenvel er voor. Bij de port en limonade presenteer de ze als Japanse bijzonderheid 'n glas helder water, waarin ze gedroogde blaadjes uit 'n zakje strooide, die zich onder water openvouwden tot 'n tak kersebloesem. De Rus van zijn kant onthaalde ons op prachtige gramo- foonplaten van Russische koren en ba lalaika's, waarvan zijn lievelingslied was: "Eenzaam klinkt het belletje van de slee in de steppen". Ja, die goede, oude tijd, als zoon van 'n adelijke familie in Rusland. Wat 'n geld had hij gehad! Als hij wisselde, vroeg hij nooit geld terug, veel te las tig. En op reis in Turkije... wat 'n mooie vrouwen! L'ile des Princes, daar had hij 'n prachtig gezichtje ontdekt aan 'n hoog venster. Hij had alle rozen van 'n bloemenverkoopster gekocht, om ze daar te laten bezorgen. En de schone was wéér verschenen, had 'n roos naar beneden geworpen, waaraan de huissleutel was bevestigd! Toen was de Revolutie gekomen, en als Wit-Rus vluchtte hij naar Japan, verdiende daar z'n broodje als bokser, en huwde 'n rijke Japanse (natuurlijk tegen de zin van de familie), met wie hij naar Indië trok. Daar kochten ze 'n klein landje boven Bandjar, hadden veel mooie dochters, die allen door het Leger des Heils in Bandoeng werden opgevoed. De gastheer toonde ons nog z'n slaapkamer: 'n ruig bed, met dieren- vellen bekleed, en daarnaast de slaap kamer van zijn vrouw: 'n droom van rose bloesems, witte matten op de vloer, 'n zijden kimono met reigers en bonte vogeltjes We beloofden terug te komen. Maar die keer kwam de heer des huizes na 't hondengeblaf, ons verschrikt in de tuin tegemoet. "Mijn vrouw heeft erg veel tempe rament" zei hij; "ze heeft juist al het porcelein door de kamer gesmeten! Komt U liever 'n andere keer terug?" We hoorden later, dat hij veel dronk, en dat zijn gade dat niet nam. Met de Japanse bezetting kwam de familie volop in de gratie, daar de mooie doch ters de aandacht trokken van de offi cieren, met wie enkelen zich verloof den. Men zag de Rus en zijn Japanse vrouwtje in grote auto's rondrijden met generaals en andere Japanse autori teiten. Hoe 't na de capitulatie met hen gegaan is, heb ik nooit vernomen. Vaak hebben we in ons leven gezegd - en we MEENDEN het soenggoeh mali! -: zo'n verhaal hebben we nog nooit meegemaakt. Of: zulke wonder lijke ervaringen kan je alleen maar in Indië hebben! Hier hebben we zo'n verhaal; voor de vertelster steken we bij wijze van spreken de hand in het vuur. Zó wonderlijk zijn sommige In dische levens of ervaringen dat we geen namen of data noemen hoeven: ze behoren tot een werkelijkheid zó won derlijk dat we hem niet zouden kunnen verzinnen! Wie weet zulke belevenissen meer?

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 13