BELEVENISSEN VAN EEN RECHTER IN VOORMALIG NEDERLANDS-OOST-INDIE (II) DOOR MR. M. J. A. OOSTWOUD-WIJDENES Een stoomwals-conducteur als getuige Hij zat overdag uren lang achter op een ouderwetse stoom wals. Het lawaaiig monster rolde tjoeke-tjoeke-tjoeke, met gekraak en geknars van grof steenslag, zwaar en traag voort over een te herstellen stuk van de kaarsrechte weg van Bandjermasin naar het vliegveld, halverwege Marta- poera. Het eerste gedeelte van die weg liep door eentoning moerasland met veel lage begroeiing; dan ging een gedeelte door hoog bos, maar daarna kwam er een lang, warm en saai eind over een droge vlakte, en daar was over enkele kilometers de helft van het wegdek opgebroken. Ver uit elkaar gelegen waren er rijtjes inlandse huisjes, telkens nauwelijks een kampong te noemen, links of rechts van de weg. Maar waar de werkzaamheden met assistentie van de stoomwals plaats hadden, was alleen heel ver zo'n 'kam pong' te zien. En in de trillende hitte van blakend zonlicht, een eind van wat werkvolk af, bewoog heel eenzaam en langzaam die wals zich voort, rommelend en rammelend over de verse, korrelige stenenlaag; traag heenlang in rusten dan langzaam weer terugde grote, ijzer- zware vóór-rol knakkeknarsend keien vermorzelend en als domme kracht door-rollend over het brokken-bed. Aan het stuurwiel achter op de machine zat sloom en slungelig, schommelend en schokkend de stoker en tevens bestuurder van het metalen ros. Die werd de kroon-getuige in een ernstige aanrijdingszaak! Maar ach, hij was zo'n nederig sterveling, haast letterlijk 'uit de klei getrokken', zoals hij daar helemaal bloot, op een kinderachtig broekje na, de slordig-afgewerkte kop onder een smerig, rafelig rieten hoedje, zijn vehikel door de gloeiende middagstilte heen mende, over de met een touw en paaltjes afgescheiden weghelft, links van Bandjermasin uit gezien. Terwijl de brave ziel in de richting-Martapoera zijn warme wals (zelf even suf, maar toch wel goed rechtuit) liet voort- krauwelen, passeerde hem rechts op het smalle, intact- gelaten weggedeelte een auto, van Bandjermasin gekomen, die een meter of twintig vóór de wals uit, waar ook de weg- herstelling ophieldeen kind morsdood reed; dat daar dwars de weg over stak. Het jong zou blijken ongemerkt van de verre kampong gekomen te zijn. De wals-voerder een klap, zag, opkijkend, de auto nog rechts op de weg, gierend naar links stoppen, en zag op de rechter-wegberm geworpen het kind liggen, dat hij tevoren helemaal niet had gezien. Het was al bijna de weg over, toen het door het rechter bumpereinde en spatbord van de auto getroffen en opzij geslingerd werd. De chauffeur ontkende iedere schuld. Hij verklaarde, onmogelijk de jongen te hebben kunnen ontwijken, doordat die, van links plotseling de weg oprennend, vlak vóór de auto overstak, juist waar het lange stuk weg'herstellingswerk ophield en voor het verplicht links-houden-op-de-weg pas weer gelegenheid kwam. Met zware verwondingen was het kind op slag gedood volgens het later opgemaakt medisch 'visum et repertum'. De ver slagen moeder kon alleen verklaren, dat haar arme jochie een beetje aan doofheid leed en dat zij niet begreep, wat hij zo ver van huis gezocht had en waarom hij de weg was overgestoken. Bij een plaatselijk onderzoek, door de gewaarschuwde politie gehouden meer dan een uur na het gebeurde, waren opmetingen gedaan van de remsporen van de auto, en van daér naar de plaats, waar het kind op de berm lag en naar het punt, waar de stoomwals nog stond en gestopt had, direct toen de bestuurder de klap hoorde en het kind over de berm zag rollen. Ngadelan, de stoomwals-conducteur, was de enige oogge tuige geweest en eigenlijk alleen nog maar van wat dadelijk na het moment van de aanrijding was voorgevallen. Zijn verklaring bij het eerste onderzoek ter plaatse hield ook niet anders in, dan wat hij gehoord en gezien had van het ongeluk zelf. Zo kwam de zaak op de zitting van de Landraad te Band jermasin met de chauffeur als beklaagde, wiens rij-antece- denten wel in orde waren, maar die vermoedelijk zonder signalen te geven en te roekeloos-snel de stoomwals ge passeerd was. Op deze twee punten kwam ook ten slotte het verhoor neer van nu juist de meest primitieve kroon getuige, die men zich denken kon: Ngadelan, de enige getuige ook! Had de gedrongen, driftige Bandjarese chauf feur zonder te toeteren op het nauwe weggedeelte met een zodanige vaart de stoomwals voorbijgereden, dat dit onder alle omstandigheden als onverantwoordelijk rijden kon wor den beschouwd, dan was er een kleine kans op veroorde ling van de beklaagde, hoe onverwacht ook het oversteken van het verongelukte ventje was geweest. Wel deed de zaak een beetje 'Barbertje-moet-hangen'-achtig aan, zoals zij werd voorgebracht; want op de eenzame buitenweg met vrijwel geen uitwijk-mogelijkheid kon in de afmattende hitte een goed chauffeur toch licht overkomen, dat hij een doof en plotseling overstekend kind aanreed. Wel zeer afmattend was de moeite om uit getuige Ngadelan bruikbare verklaringen te krijgen. Hij wist in volle ernst en aannemelijke onschuld achtereenvolgens en blijkbaar ge woon gewillig overeenkomstig de vragen te vertellen, dat hij niet- en wel- had horen toeteren, eenmaal, "misschien" tweemaal, vóórdat de auto zijn stoomwals passeerde, mo gelijk ook terwijl de auto voorbijreed, of al voorbij was, maar eigenlijk herinnerde hij zich het helemaal niet meer. Dit punt bleef dus volmaakt onbewezen. Dan werd Ngadelan onder het oog gebracht, dat hij be ëdigd was en onder ede maar niet verklaren kon, wat hem voor de mond kwam. Hij behoorde goed na te denken en dan alleen te verklaren, wat hij zich naar waarheid herinner de en zeker wist. Begrepen? "Ja, landraad, begrepen", antwoordde Ngadelan, het college maar in z'n geheel in de persoon van de voorzitter aansprekend. "Dus niet maar wat zeggen, maar eerst denken en dan antwoorden hè. Opgelet nul", zo prepareerde de voorzitter de kroongetuige op het volgende vraagpunt. Ngadelan zette zich echt schrap. "Kun je nu zeggen, Ngadelan, of de be klaagde je stoomwals voorbij is gereden met een boven matige snelheid; gevaarlijk snel?". Ngadelan denkt. "Dat weet ik niet", zegt hij dan. "Wat weet je niet?" Geen antwoord. "Kom, 't is toch niet moeilijk. Denk nu eens dat een kennis je vraagt: 'Ging de auto snel voorbij of langzaam?' Wat zou je dan antwoorden?" "Ja, landraad, ik weet het niet." Wat hapert er aan het begrip van de man? Of is de vraag in het maleis niet goed gesteld? Met hulp van de Djaksa krijgt de voorzitter na veel gevraag het onaannemelijk ant woord, dat de getuige niet kan zeggen, of de auto snel of langzaam voorbij ging. Wat een gekheid. Dat zou toch een klein kind al kunnen zeggen. Het Bandjarese Landraadslid biedt zijn hulp aan. "Graag", zegt de pesident. En het Lid zegt eerst, dat hij Ngadelan persoonlijk kent, en waarschuwt, dat de man heel dom is. (Ja, dat meent de voorzitter al gemerkt te hebben.) In gewoon maleis gaat het hulpvaardige Lid dan de kroongetuige ondervragen. Hij neemt daarbij een hele aanloop. Een oosterling heeft nu eenmaal altijd de tijd; en de president schikt er zich maar in. "Hé, Ngadelan; (de aangesprcjkene draait een kwart slag in zijn richting), ben jij al lang machinist op de stoomwals?" "Laaaangl", zegt de getuige, alsof het in het tertiaire tijd perk al begonnen is. Maar het antwoord kwam vlot. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 12