VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD
Paranormale verschijnselen in Tempo Doeloe
erinneringen aan
de
waringin^
l
In een brief, geciteerd door Hein Bui
tenweg (zie Tong-Tong van 1 april jl.)
las ik o.a. over het "sirih-spuwen" in
Tempo Doeloe.
Nu is dit meestal voorgekomen op
plaatsen op Java, terwijl op de Buiten-
Bezittingen er nooit iets van bekend
is. Althans op Borneo, waar mijn
ouders toen woonden en de bevolking
uit Maleiers bestaat.
Toch heb ik als kleine jongen zoiets
ondervonden en zelfs aan den lijve
meegemaakt.
We hadden op Bandjermasin twee
vrouwelijk bedienden, die van Java
afkomstig waren. Daarbij twee manne
lijke die uit de zg. "oedik" afkomstig
waren n.m. uit Rantau en Kandangan.
De "dames" waren in dienst als Kokkie
en als baboe tjoetji. Wij schreven toen
jaar 1906. Ik was zeven jaren oud.
Mijn moeder was toen in verwachting
en elk ogenblik kon de bevalling plaats
hebben. De geneesheer, een militaire
dokter hadden we al gewaarschuwd.
Een andere dokter was er toen niet.
Nu had ik mijn slaapkamer naast die
van mijn ouders en om mij niet te laten
wakker schrikken hadden mijn ouders
mijn bed met klamboe en al naar de
gang laten brengen. De huizen op
Bandjer waren alle van hout, dus wa
ren de wanden van planken. De gang
had twee vensters die elk voorzien wa
ren van ronde gaten voor de ventilatie.
Als nachtgoed had ik een "KabajaTji-
na" met op Chinese wijze geknoopte
sluitingen. Daaronder droeg ik een kor
te slaapbroek van gestreept katoen.
Ik herinner mij nog hoe ik die nacht
wakker schrok van een dof geluid en
hoe ik toen stemmen hoorde achter de
slaapkamerdeur van mijn ouders. Even
later gevolgd door een hartverscheu
rend gekrijs van een kindje.
Toen volgde het geplas van water en ik
moest me inhouden om niet tegen elk
verbod in, naar mijn ouders te rennen.
Ook was ik maar al te nieuwsgierig om
te zien of de ooievaar nu eindelijk wel
een zusje had gebracht wat ik altoos
gewenst had.
Maar ajasses wat was dat. Ik voelde
mij helemaal vochtig op mijn slaapkle-
ren. Toen het iets lichter werd, ontdek
te ik tot mijn ontsteltenis dat ik over
dekt was met plekken vol bruin sap
terwijl daartussen kleine stukjes fijn-
gekauwde sirih zich bevonden.
En daarbij bleek mijn klamboe die ik
de gehele nacht gesloten had gehou
den,nog geheel wit, dus schoon te zijn.
Hoe kon al die viezigheid op mijn baad
je zijn gekomen? Had iemand mij be-
spogen? Misschien wel door de gaten
in de ramen, maar hoe kon de klamboe
dan in het geheel niet zijn geraakt?
Toen de volgende morgen de anderen
in huis waren gealarmeerd kon niemand
de verklaring geven. Gelukkig hoefde
ik er niet lang over na te denken. Ik
haastte me naar mijn moeder's slaap
kamer om de kleine nieuwe huisgenote
te zien.
Jan v.d. Schalk
De waringin was oud, misschien wel
meer dan honderd jaar.
Haar stam was massief en bruin van
kleur als de poot van een reuzeolifant
en haar luchtwortels, die als ongevaar
lijke slangen afhingen tot laag bij de
grond, waren zo sterk dat wij kinderen
er gemakkelijk aan konden hangen en
heen en weer zwaaien.
In de namiddag, als de zon laag aan
de westelijke hemel stond, wierp haar
machtige kruin een kantwerk van scha
duw over de beide tennisbanen aan
haar voet. Dat was het uur waarop de
grote mensen kwamen in hun smette
loos witte tenniskleding, lachend en
roepend en, naar het mij toescheen,
altijd lawaai makend om niets.
Er was veel leven in de waringin. Daar
waren de wevervogels met hun sterke
hangende nesten; veilige nesten, om
dat de ingang opzij aan de onderkant
zo nauw was dat een vogel er nauwe
lijks door kon, dus zeker geen rat of
andere rover. De woonruimte waar het
ruim en gezellig moest zijn liep dan
breed uit om weer smal toe te lopen
naar de top van het nest, dat veilig
verankerd zat om een tak. Als de
moessonregens neerkletterden en de
wind aan de takken rukte, vond men de
volgende morgen zelden een afgewaaid
nest. Dan waren er de hagedisjes,
glanzend en mooi van kleur, de spin
nen, rupsen, slangetjes, de eekhoorns
en tenslotte was daar Adil.
- Adil, had Mirsa ons kindermeisje ver
teld, was een betoverde prinses die
daar in de boom moest blijven, alleen
zichtbaar voor de dieren. Ze zou er
moeten blijven tot alle mensen "goed"
waren geworden, - dus zei Mirsa wijs
gerig, zou ze er wel voor altijd moeten
blijven.
Arme Adil. Hoe onrechtvaardig was
dat. Ik kon me haar voorstellen, ineen
gedoken op een tak, het zwarte haar
zorgvuldig om de oren gevouwen om
het lawaai van de mensen onder haar
niet te horen; het hoofd tussen de op
getrokken knieën om hen niet te zien,
want Adil was bang voor de mensen.
Hoe zou het ook anders kunnen.
Juffrouw Harmsen van onze school
sloeg soms van die rare hoge ballen
die langs de onderste Takken van de
boom gingen om ergens anders weer
te voorschijn te komen, een regen van
fijne blaadjes met zich meevoerend.
Juffrouw Harmsen slaakte altijd een
gilletje als ze een bal sloeg; ze gie
chelde en gilde eigenlijk altijd op de
tennisbaan terwijl ze op school afwezig
en korzelig was. En daar was de dok
ter met zijn grote rode hoofd die brulde
naar de boy van de club om koud bier.
Als de grote mensen gekomen waren
verplaatsten wij kinderen ons speel
terrein meestal naar het zwembad,
maar ik bleef om op Adil te passen.
Het leek me dat ze dat fijn vond.
Toen de zwemwedstrijden voor de
jeugd begonnen moest ik wel mee naar
het zwembad. Ik was radeloos. Tenslot
te vroeg ik de boy van de club een
oogje op Adil te houden.
Kan non, Adil dan zien, vroeg hij
Ja Wongso, zei ik, ja. Kijk daar zit ze,
op die tak, dicht tegen de stam gedrukt.
Zie je hoe bang ze is.
Die avond, toen ik mijn ouders goede
nacht ging wensen, zag ik Wongso ons
erf oplopen. Hij knielde neer voor mijn
vader en vroeg om een onderhoud met
de tuan besar.
Een maand later werd ik naar Neder
land gestuurd, naar kostschool.
Je bent altijd al een vreemd meisje
geweest, zei mama bij het afscheid,
het wordt hoog tijd dat je een frisse
neus gaat halen. We zijn Wongso erg
erkentelijk dat hij ons heeft ingelicht
over die nonsens met de waringin.
Ik heb het Wongso niet kwalijk geno
men dat hij met papa heeft gepraat.
Hoe kon hij weten dat ik Adil niet echt
zag, het alleen maar zei om hem te
bewegen beter op haar te passen.
En ach, in Nederland vervaagde het
beeld van Adil, vloeide ineen met de
jagende najaarswolken om tenslotte
geheel te verdwijnen in de sneeuw van
mijn eerste winter.
H. L. J. Vlasblom-de Santy
20