EEN ANDERE PORTUGESE ERFENIS ik ik broken. Och, de man had op deze leeftijd toch ook moeilijk naar de Landraad z'n vingertje kunnen opsteken met: "Mag ik even?..." De tweede getuige, Pa Moes, blijkt onverwacht nog vrij mede deelzaam, wel alleen met gegevens, die voor de zaak van geen betekenis zijn. Hij houdt zich liever zoveel mogelijk buiten het rayon van de diefstal en vertelt eerst uitvoerig, dat hij het eerlijk en druk beroep uitoefent van horlogemaker, tevens tempé-koekjes- verkoper. (Zijn adres prent de president zich in het geheugen om nooit bij deze vrind zijn uurwerken te laten repareren). Ofschoon Pa Moes inplaats van een kopiah (indisch kalotje) een Hollandse ijsmuts op heeft, zit hij er kouwelijk-opgevouwen bij, kennelijk niet erg senang (in zijn sas). Antwoorden geeft hij kort en afwerend. Zo zegt hij b.v. over de twee nikkelen horloges ondervraagd, vlug: "Die zijn van Pa Asoep. Meer weet ik daar niet van." Maar dan wordt hem voorgelezen, dat Pa Asoep, toen die tijdens het vooron derzoek schuld bekende, verklaard heeft, één horloge van Pa Moes gekregen te hebben om het voor hem te verkopen. "Dat is böhong (gelogen)!", roept getuige meteen, "Asoep heeft juist mij dat hor loge te koop aangeboden." Maar even direkt is beklaagde's reactie hier op: "Móés bóhong! (getuige liegt!)" En dan volgt tussen de twee een bekgevecht, dat duistere, maar interessante achtergron den van.de diefstal opent. Beklaagde, anders dan getuige, niet door een eed belemmerd, gaat loslippig allerlei (on) waarheden(?) ver klappen: Pa Moes zou een relatie en ruzie met de bestolen vrouw Alias hebben gehad; hij zou met een zekere Nazir getracht hebben, beklaagde tot het plegen van de diefstal over te halen, maar die Nazir, dié was misschien wel de dief geweest! Niet alleen het hor loge, maar ook de tjintjin en bros (ring en broche) van de bestolene had Pa Moes aan de beklaagde ten verkoop gegeven! "Vraag het hem maar!" Benauwd van woede brengt Pa Moes hier tegen in: "Pa Asoep heeft mot met iedereen! Hij en niémand anders pleegde de diefstal!" "Als jij dat weet," zegt de voorzitter kalm tegen de tweede getuige, "dan heb jij zo juist een meineed gepleegd door te beweren, niets van de diefstal af te weten!" Pa moes bindt snel in en verslapt zijn aantijging tot de bewering.dat de beklaagde "alles gelogen" heeft. Daarna weet de bestolene, terzake weer in het onderzoek betrok ken, het kluwen van leugens en waarheden zó verwarrend uiteen te trekken, dat de voorzitter besluit, eerst maar een derde getuige te horen. "Oppas, roep Pa Kenapi binnen!" Pa Kenapi, weelderig van bouw, niet groot, maar poezelig dik, ver schijnt in een groene, rijk-gebloemde blouse, van boven openge slagen als om op zijn ultramarijne en hyper-onreine trui in rood borduursel te laten uitkomen de letters: K.N.A.P.I "Zo, knapie", begroet de president hem leutig, zich even er door ontspannend. En dan komen de tijdrovende personalia weer. Met enige trots zegt getuige, dat zijn beroep "bopet" is, wat 'buffet'- houder moet betekenen; namelijk buffethouder aan het station. En ineens herkent de voorzitter hem wel, al is Kenapi nu in pontifikaal en niet, als achter zijn 'bopet', gewoon in z'n blootje, d.w.z. voor zover hij dan boven het toonbankje uitsteekt. Kenapi wordt in weinig woorden een véél-zeggende getuige. Hij vertelt als uit het hoofd geleerd: "Ik zag die (diefstal) nacht toen ik pèterölie (patrouille- dienst) had, vanaf een goeboeg (wachthuisje) op de sawah de be klaagde Pa Asoep vlug met een boengkoesan (bundel goederen) vanaf de woning van Alias 'mbok Markatoen naar het noorden weg lopen. Ikoelah. (Dat is het)". Dit sterk bewijs had meer van een sterk verhaal, want verder gevraagde toelichtingen zijn even duister als de bewuste nacht volgens hem zelf was. Gevraagd, of hij getuige Pa Moes voor de beklaagde Pa Asoep kan hebben aangezien, omdat die twee zo veel op elkaar lijken, zegt hij prompt en pertinent: "Nee; want Pa moes ken ik niet." Over de plaats en de aard van de goeboeg, (dat niet een vast wachthuisje, maar meer een tijdelijke uitkijkpost lijkt ge weest te zijn), is hij ook zó weinig duidelijk, dat de president het griffiertje zekerheidshalve dikteert: "Hij zag het van een stellage op de sawah." Later, in het klad-verslag van de zitting, leest de voorzitter: 'Hij zag het van een 'etalage'. Maar in het Concept voor het nét-proces-verbaal blijkt een griffie-klerk met verrassende woor denkennis 'verbeterd' te hebben: 'Hij zag het van een stalactiet'(l). (Wie weet, had de klerk dat woord in de nabijgelegen grotten van Soetji leren kennen?). Pa Asoep, op Kenapi's verklaringen gehoord, zegt kortweg "Bó hong!" "Alles louter gefantaseerd, Pa Asoep?" - "Ja; ik ben 'die nacht' alleen bij mijn tambak geweest." Hierna nog op drie andere getuigen gehoord, heet de beklaagde ze allemaal liegen. "Waarom zouden ze je valselijk bezwaren?" - "Omdat ik onschuldig ben", antwoordt 'Soep meer bezwarend dan verklarend. Naar een méér-zeggend motief gevraagd, verzint hij maar: "Ze willen natuur lijk niet zeggen, zélf schuldig te zijn." "Alle zes nu al gehoorde getuigen, die je bezwaren, allemaal schuldig aan de diefstal, waarvan jij verdacht wordt, Pa Asoep? Kom nou, zeg. Heb je niets beters tot je verdediging te vertellen? Het is vergeefs. En het onderzoek wordt gesloten verklaard. De Djaksa is zó van beklaagde's schuld overtuigd, dat hij een uitermate kort requisitor houdt; in twee woorden: "Acht maanden". Zijn eis van straf-duur is volgens zijn privé-tarief. Voortijdig roept beklaagde Asoep: "Appèl!" De Penghoeloe als Mohammedaans adviseur is nog niet eens gehoord. De voorzitter legt aan Asoep uit: "De eis van de Djaksa is nog geen vonnis!" En dan adviseert de Penghoeloe tot schuldig-verklaring van de be klaagde en - (dit gaat zonder blikken of blozen) - tot de straf van... "afkapping van de linkerhand". Och, de man weet wel, tot deze afgrijselijke Koranische vergelding vrijwel 'voor spek en bonen' advies uit te brengen. - (Al bleef tot het eind van onze rechtspraak in Indië een dergelijk advies geldig uitgebracht te kunnen worden, natuurlijk mocht de Nederlands-Indische rechter krachtens onze wet zo'n barbaars advies in géén geval volgen). (slot volgt) N.a.v. het stukje in Tong Tong van 1 aug. '72, over de "Sesando", wil ik iets schrijven over een ander muziekinstru ment, dat de Portugezen ook meege bracht schijnen te hebben uit hun va derland en dat isje raadt het nooit; "de Ukulelu". Spreek het uit als oekoe- leelee, want het is een Hawaiïaans woord, en de Hawaiïanen hebben geen Engelse U (joe), maar U (oe). Een uku is een vloo of luis, en "Iele" is dansen of springen, dus de jumping flea". De overlevering zegt, dat toen de Portugese arbeiders hier gebracht werden, zij zulke muziekinstrumenten bij zich hadden. Vanwege de lichte, hoge tonen noem den de Hawaiïanen dat instrument dan de ukulele. Zo'n ukulele vindt men te genwoordig in elk huis hier in Hawaii, ook in het mijne, want mijn zoon houdt ervan, om erop te tokkelen. Een paar jaar terug, schreef een hier geboren en getogen Portugees, in de krant, dat hij met vacantie in Portugal was geweest en had veiwacht uit ieder huis het ge- 18 tokkel van de ukulelees te horen. Mis poes, nergens, ook niet in de winkels zag hij zo'n instrument, tot zijn grote teleurstelling, tot hij - ik weet niet meer in welke Portugese stad - een museum bezocht, en daar, in èen glazen vitrine, lag als kostbaar antiek stuk, een oude ukulele! Om op de Portugezen terug te komen, er is hier in Hawaii een nogal grote Portugese gemeenschap; ze mengen zich wel, maar toch trouwt men nog veel onderling. Ze zijn natuurlijk Ka tholiek. Vroeger schijnen ze zich in bepaalde wijken in Honolulu gevestigd te hebben, nu wonen ze meer verspreid. Ik heb ook gewoond in een van die buurten, je hebt er namen als Madeira st.; Azoren st., Concordia en zo. Ook zie je hier en daar nog druïvenplanten, want vroeger maakten de Portugezen nog hun eigen wijn. Veel van de nazaten van de Portugese arbeiders hebben zich opgewerkt tot doktoren, advocaten, burgemeester, maar todh weer niet zoveel als de nazaten van Chinezen en Japanners, die hier ook als plantage-arbeiders "geïmporteerd" werden voor de suiker en ananas-plantages. De Portugezen praten veel en het is makkelijk ruzie met ben te krijgen: de algemene opinie is: "Ze hebben een grote mond", of zoals een Japanner eens zei: "Als hun hersens zo groot waren als hun mond, zouden de Portu gezen nu overal de baas zijn!" Het vreemde vind 'ik altijd, dat de Por tugezen, alhoewel ze toch ook uit Europa afkomstig zijn, nooit onder de Haoles (Hawaïiaanse .naam voor de blanken; de Amerikaanse term is Cau casian) gerekend worden, maar als aparte groep "Portigni" genoemd wor den. Zo, dit was dan mijn praatje; een ande re keer weer wat meer over Hawaii. Aloha! G. Oost (Honolulu, Hawaii)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 18