Mijn
Garnizoen
Velen hebben de generaal Scholten -
ridder MWO - persoonlijk gekend en
nog vele malen meer Indische mensen
kennen hem van naam en reputatie. Nog
onlangs heeft hij door zijn boek over de
"special party" - de gouverneur-generaal
en een aantal andere prominenten in
krijgsgevangenschap - de erkentelijkheid
veroverd van ieder, die belangstelt in
ons verleden in Indonesië.
Hier begint een serie schetsen van de
generaal over zijn eerste garnizoen. Op
ongeregelde tijden zal deze worden
voortgezet. Wat ons in dit eerste artikel
treft is de aandacht, die de toenmalige
luitenant besteedt aan lot en leven van
die voor het koloniaal gezag zo belang
rijke maar miskende groep: die van de
Jannen, waaraan wij zoveel te danken
hebben, maar aan wie wij maar weinig
erkentelijkheid hebben getoond
Noch de reis, naar, noch het verblijf in Indië
waren voor de Jannen een pleziertochtje
Op 28 februari 1914 vertrok ik als 2e luite
nant der infanterie met het S.S. Oranje van
Amsterdam met een detachement kolonialen
ter sterkte van 60 man naar Ned.-Indië. Op
de kade het gewone gedoe. De Jannen
hingen over de railing en wisselden nog
enige kreten met het uitgeleide, bestaande
uit familieleden en deels uit joffers waar
mede zij een - tijdelijke - verkering hadden
gehad.
Op de wal stond de muziek van de Kolonia
le Reserve uit Nijmegen opgesteld, die vro
lijke liederen ten afscheid speelde. Aan
boord sprak de vader van een der jongens
mij aan en vroeg of ik een oogje in het
zeil wilde houden op zijn zoon en later in
Indië. Ik stelde de heer Jaap Hollander -
een beroemd standwerker in die dagen van
het Amstelveld - gerust en beloofde dit te
zullen doen. De jonge Hollander die niet
onverdienstelijk viool speelde, mocht tijdens
de reis enkele malen in de 1e en 2e klas
optreden. Hij werd na aankomst te Batavia
bij de Stafmuziek geplaatst.
Over de reis zal ik niet uitvoerig vertellen.
Verreweg het grootste deel van de Tong
Tong - lezers weten daar alles van. Enkele
voorvallen wil ik niettemin U niet onthouden.
Als boedjang werd ik al spoedig bevriend
met een aantal ongehuwde administrateurs
-Deliplanters. Op een late avond - de tap
was al dicht - hadden we vóór de sluiting
nog e.e.a. besteld, dus konden we nog eni
ge uren gezellig bij elkaar zitten kletsen.
Een der planters bracht een tot nu toe
onopgelost vraagstuk naar voren. Wat
vreemd zei hij, dat we benedendeks de
doorgang van de Ie naar de 2e klas tot nu
toe niet hebben kunnen vinden. Daar moet
toch ergens een verbindingsdeur zijn. Na
tuurlijk zei ik. Als we nu eens met zijn allen
- vijf man - die deur gingen zoeken stelde
er een voor. Algemene bijval, mits de „ge
neraal" als volleerd patrouilleloper, spoor
zoeker en verkenner voorop gaat. We schar
relden wat rond in de zeer summier ver
lichte gangen totdat we bij het schot kwa-
14
door gen. maj.-b.d. P. Scholten
men dat beide klassen scheidde. Dicht bij
het schot voelde ik een deurknop, draaide
hem om en stapte naar binnen. Een angstige
gil van een in nachtgewaad geklede jonge
vrouw volgde en wij' er van door!
De volgende morgen werd een onderzoek
ingesteld op een klacht die het "hand
schoentje had ingediend. Ik meldde mij bij
de gezagvoerder, kapitein Beyer, die het
nogal joviaal opnam, doch wel meende mij
-Te moeten waarschuwen voor de grappen
van Delianen, goed volk maar uitkijken! Na
tuurlijk maakte ik ook mijn verontschuldi
ging bij de jonge mevrouw.
Aan boord moest ik mij, volgens de door
de commandant van de Kol. Reserve ver
strekte opdracht met de Oost-Indische mili
tairen bemoeien. Dit bestond o.m. in het
houden van gymnastiekoefeningen aan dek
(bij goed weer), kledinginspecties en the
orie. Ook ging ik wel eens een uurtje met
de mannen praten en stond dan versteld
van de verhalen die ik te horen kreeg waar
om sommigen voor zes jaren hadden gete
kend. De theorie liet ik meestal houden
door de oudere van verlof naar de Oost
terugkerende onderofficieren, omdat zij uit
ervaring spraken en een jóng officier daar
zeker nog veel van kon leren.
Het leven aan boord was voor de Jannen
nu niet direct een pleziertochtje. Bij storm
weer zaten en lagen zij in het uitsluitend
voor hen bestemde 4e klas compartiment bij
een in een zeker niet benijdenswaardige toe
stand met stank van de zeezieken, bedorven
lucht en gesloten patrijspoorten. Een nare
bepaling was, dat zij in de havenplaatsen
niet van boord mochten. In Genua sprak ik
met 't kader en de mannen: Als jullie mij be
loven niet te zullen deserteren, dan zal ik
het risico op me nemen om gezamenlijk aan
wal te gaan en een wandeling te maken. Ik
mag dat niet doen maar vertrouw er op, dat
jullie me niet in mijn hemd zullen laten
staan. Noch te Genua, Colombo, Port Said
en Sabang hebben zij mijn vertrouwen be
schaamd.
Op 3 april vernam ik te Batavia, dat ik te
Ambarawa, gelegen in Midden-Java, 30 km
zuid van Semarang was geplaatst. Ik arri
veerde daar op de 5e en nam mijn intrek
in hotel TIETKE gelegen aan de driesprong
van wegen die van de plaats naar Magelang
en Semarang voeren. Ambarawa, genoemd
naar het wijde, brede moeras, dat zich ten
zuiden en ten oosten van het stadje uit
strekt - bestond uit een noord van de
spoorweg gelegen hoger gedeelte met to
ko's, de Chinese Wijk, kantoren, huizen der
Europese burgerij en enige kampongs. Ten
zuiden van de spoorweg lag het militaire
gedeelte bestaande uit voor- en achterkam-,
pement, die door een weg gaande door een
eucaliptus bos (muskieten werend) met het
tijdens de Japanse bezetting zo berucht
geworden Fort Willem I waren verbonden.
De dag na aankomst meldde ik mij in de
benteng op het |<antoor van de commandant
van het XXIe bataljon It.-kolonel G. J. Ver-
stege (Eresabel, Ridder M.W.O.). Hij stond
algemeen bij de troep bekend als gekke
Gilles. Het was een eigenaardige ontvangst.
Ben je getrouwd? Neen overste. Er zijn hier
drie ongehuwde onderwijzeressen, zorg er
voor dat je zo gauw mogelijk er een van
aan de haak hebt geslagen. Zal het eens
bekijken, overste! Waarop hij met luide
stem: Niet bekijken maar doen! Hoewel het
aardige meiskes waren is het tot een huwe
lijk niet gekomen.
Het hotej van Moeder Tietke was een zeer
gemoedelijk, rustig hotel met een goede pot
en moederlijke zorg van de eigenares. Op
de 3e dag maakte ik na het avondeten ken
nis met een in jas toetoep geklede heer,
aan wie ik mij had voorgesteld doch wiens
naam ik niet goed had verstaan, die mij
vroeg nog wat met hem te willen praten.
Belangstellend informeerde hij naar mijn in
druk van mijn eerste dagen te Ambarawa.
Ik vertelde over mijn nog al vreemde ont
vangst door de overste, van de mededeling,
dat mij een huis in het achterkampement
was aangewezen waarvoor maandelijks 50
gulden van mijn salaris zou worden inge
houden, over mijn teleurstelling, dat ik mij
eenzaam voelende, de vorige avond naar de
Soos in de benteng was gegaan, waar ik
geen sterveling had aangetroffen en nog
enkele andere zaken die mij niet aanston
den. Toen hij na afloop lachende opstond
maakte hij zich bekend als kapitein van de
gen. staf van de 3e Brigade te Magelang,
Ie Cocq d'Armanville. Tableau! Hij zei nog:
„Wacht maar tot je een pikoel rijst naar
binnen hebt, dan zal je alles wel wat vro
lijker bekijken". (Wat juist was).
Ik werd geplaatst bij een gemengde com
pagnie, die in het kampement buiten het
fort was gelegerd. Commandant van de 1e
sectie was de 1e It. H. J. Verniers van der
Loeff. Deze bestond uitsluitend uit Europe
anen; ik kreeg de 3e sectie Ambonnezen.
Cdt der cie was kapt. L. H. Pluim Mentz.
Ik was al spoedig begaan met het lot der
Europese fuseliers, de Jannen, van wie een
deel nog de expeditie op Bah (1908) had
meegemaakt. Kerels met merendeels grote
snorren, robuust, te velde voor geen kleintje
vervaard, maar lastig in een vredesgarni-
zoen en dikwijls berucht om hun dronken
schap en daaruit voort komende ongeregeld
heden. De meesten hadden nog voor de
Oost getekend te Harderwijk, het wervings
depot tot 1909. Op hen was veelal van toe
passing een lied, dat gedurende een mars
nog al eens werd gezongen:
Als je achttien jaren oud bent en je leven
hebt verknoeid,
je centjes hebt versnoept en met de meisjes
hebt gestoeid
en heel de familie zegt dan, nu weg met dat
schandaal
dan ga je naar Harderwijk, en dan wordt je
koloniaal
draag het pakje dan met grote zwier
ook het soldatenleven kent toch zijn plezier
en wordt de Oost je graf misschien
je wilt toch wel eens wat anders zien
leve Jantje fuselier!
Er bestond te Ambarawa voor de Jannen zo
goed als geen afleiding. Wel was er een
toneel - en gymnastiekclub, waarvan mijn
bataljonsmakker de 2e It. J. H. Uhl be
schermheer was, doch een belangrijk deel