STILL GOING STRONG!
Doch nu volgt het „vlootincident", waardoor
Mevr. Engelhard's naam steeds in de rollen
der historie bewaard zal blijven. Het ge
schiedde tijdens de reis van de Evertsen,
het linieschip dat Engelhard en Echtgenote
naar hun standplaats in de Molukken zou
brengen. "Op zekere morgen, even na het
opgaan der zon," zo verhaalt Verhuell,
"kwam de eerste Commissaris, de Edele
Heer Engelhard, een statig oud Hollander,
reeds geheel en al gekleed met de drie
kante hoed op mij aan, terwijl ik met de
officier van de wacht het halfdek op en neer
wandelde. "Mag ik U wel even alleen spre
ken, Overste?". "O ja, Edele Heer!" en wij
gingen alléén op en neer. "Ik moet U be
kennen, Overste, dat ik in een grote ver
legenheid ben". "Wel, dat doet mij leed,
Edele Heer. Kan ik U daaruit redden? Be
schik over mij!" "Mogelijk wel, Overste.
Zie hier de zaak". Statig een zijden doek
ontvouwende en de neus snuitende, begon
hij: "Mijne oude vrouw lijdt gebrek aan
sirihbladeren en ik vrees, dat zij ziek zal
worden, wanneer zij die langer moet missen.
Wat zal ik U zeggen, Overste. De Inlandse
(in Indië geboren) vrouwen zijn daar zó
aan verslaafd, dat zij er volstrekt niet buiten
kunnen. Ik heb de Commandant verzocht
even voor Boeloekoemba (Z-Celebes) bij
te draaien en een sloep naar de wal te
zenden, om sirih-bladen te halen. Doch hij
zeide, dat de Dienst geen vertraging om
zulk een nietige reden kan ondergaan. Ik
wilde niet verder aandringen, maar toch
hinderde mij die weigering zeer. Als wij
deze achtermiddag Boeloekoemba voorbij
zijn gezeild, is er geen andere gedegenheid
als op Ambon. Ik ben er waarlijk verlegen
mede, Heer Overste!" Verhuell antwoordde:
"Leer mij onze oude Commandant niet ken
nen, Edele Heer! Ik ga dadelijk bij hem,
en zal hem het vuur zo na aan de schenen
leggen, dat hij besluiten zal, Mevr. Engel
hard van sirihbladen te voorzien". "Mocht
U dat gelukken, Overste, <je hoogste ver
plichting zouden ik en mijn vrouw aan U
hebben".
Verhuell ging nu dadelijk in de kajuit, en
zei: "Mijnheer de Commandant, de Edele
Heer Engelhard klaagde mij zijn nood. Zijne
vrouw wordt zeker ongesteld, wanneer zij
langer sirihbladen moet ontberen, en als wij
eenmaal Boeloekoemba voorbij zijn, is er
geen gelegenheid meer". "Dat weet ik
allemaal wel, Mijnheer, maar Dienst gaat
voor. Sirihbladen en vrouwen! Ik kan het
Eskader déarom niet ophouden." "Bedenk,
Mijnheer de Commandant, wat het gevolg
daarvan kan zijn, wanneer de vrouw van de
eerste Commissaris ziek mocht worden en
de Edele Heer, daarover billijk verstoord,
dit de G.G. onder de aandacht zou brengen.
Is er nog iets van Uw bevelen?" "Neen!
Mijnheer," was het gemelijk antwoord, en
Verhuell ging weder op het halfdek. "Wel,
Overste, is er goed nieuws?" "Hij weet het
niet, Edele Heer, zoals gewoonlijk was de
oude man knorrig, dat ik hem opnieuw de
positie van Mevr. Engelhard deed gevoelen.
Evenwel heb ik hoop, dat hij tot inkeer zal
komen. Het zal zich spoedig beslissen.
Boeloekoemba is al in zicht. Verneem ik
niets, dan ga ik nóg eens bij hem". De
Heer Engelhard begaf zich nu in zijn hut,
met een raam op het halfdek uitkomende.
Bitja, een allerliefst Javaans meisje, anak
mas of geliefkoosde slavin van Mevrouw
Engelhard, kwam nu volgens gewoonte met
de hondjes van die Dame op het Dek, wat
Verhuell oogluikend toegestaan had, daar
op dat uur de Commandant doorgaans een
dutje deed; want ook die hondjes mochten
niet op het dek van zijn schip komen. Het
lieve kind klaagde haar nood. Ook zij had
geen enkel blaadje meer, evenmin als alle
andere slavinnen en slaven van haar mees
teres. Verhuell wilde het meisje juist troos
ten, toen hij in de Kajuit werd geroepen.
"Laat sein doen voor het Eskader: prepa
ratie om te ankeren, Overste!" Toen dit
sein gezien was, ging hij bij Mevr. Engel
hard: "Nu zal U spoedig sirihbladen heb
ben, Mevrouw". De goede dame was zo
verheugd, dat zij hem de hand drukte, ter
wijl vreugde uit haar ogen straalde. Ook
de Edele Heer was ten hoogste gevoelig
voor de gewichtige dienst, die hij aan zijn
vrouw bewees
Zodra het Eskader ten anker lag, liet Ver
huell een sloep strijken en gaf aan zijn
vriend, de Luit. 't Hooft, die zich nog dit
jaar op Saparoea bijzonder zou onderschei
den door het redden van de vlag uit de
handen der opstandelingen, de last voor
zijn rekening een grote mand met sirih
bladen te kopen en zo spoedig mogelijk
terug te keren." Het is mij niet mogelijk de
vreugde te beschrijven van de goede me
vrouw Engelhard, toen ik met een grote
mand boordevol verse sirihbladen haar hut
binnentrad. Als een reddende Engel werd
ik ontvangen," schrijft Verhuell veertig jaar
later. Al de slaven en slavinnen werden
dadelijk binnen geroepen en de geurige
bladen rond gedeeld. Er was nu zulk een
overvloed, dat er geen gebrek tot Ambon
toe meer te vrezen was.
Nauwelijks was men de andere morgen
onder zeil, of de Edele Heer Engelhard
verscheen op het dek. "Gij hebt, Overste,
mijn vrouw en mij een hoogst gewichtige
dienst bewezen, waar wij niet genoeg
dankbaar voor kunnen zijn. Neem als een
zeer gering bewijs daarvoor deze nacht
kijker aan, het is een zeer goed instrument
en heeft bij het veroveren van Java door de
Engelsen (1811) vele diensten bewezen".
Verhuell bedankt de Edele Heer voor dit
cadeau. "Maar", liet hij er op volgen, "die
sirihbladen zullen U op kosten gejaagd
hebben. Zij zijn duur op afgelegen posten".
"Wel, Edele Heer, ziet gij mij voor zulk een
ellendig ridder aan, om een dienst ten halve
aan een Dame te mogen bewijzen? Vergun
mij daarover niet meer te handelen! Ik re
ken mij hoogst gelukkig in staat te zijn ge
weest, Mevrouw te berichten, dat ik gaarne
steeds bereid ben, zo veel in mijn vermo
gen is, haar te dienen." Aldus eindigde deze
episode uit de Nederlands-Indische marine
geschiedenis, waarbij een heel eskader
oorlogsschepen om een mand sirih-bladen
een hele nacht op de rede van Boe
loekoemba bleef ankeren. Doch het ver
haal heeft nog een vervolg in de baai van
Ambon.
Toen Verhuell eens uit de kota aan boord
van de Evertsen terugkeerde, vernam hij
van zijn bediende, dat er een Mandoer van
Mevr. Engelhard aan boord was geweest,
om de maat van zijn hut op te nemen. Niet
wetende, wat dat beduiden moest, sprak
Verhuell er verder niet over. Enige dagen
later, 's avonds weer aan boord komende,
was zijn kot (hangmat) verdwenen; in zijn
plaats hing een kot van Nankings linnen,
met schoorlaken gevoerd en groen zijden
scheerlijnen met zakken voor horloge en
zakdoek, bedekt met groen gaas, bijwijze
van klamboe. Al het beddegoed was nieuw
en nieuwe spreien lagen er boven op. Zijn
bediende zeide, dat de Mandoer last van
Mevr. Engelhard had, het oude kot tegen
het nieuwe te verruilen en mede te nemen.
Dit was waarlijk een verrassend cadeau van
deze goede vrouw, vond Verhuell en bij het
eerstvolgende bezoek kon hij niet nalaten,
haar daarvoor een hartelijke zoen te geven.
"Ik wil hebben, dat mijn Kind goed slaapt",
Het doet ons genoegen in de Telegraaf
(van 5 jan. j.l.) te lezen dat het oud-lid
van de Raad van Indië de heer G. F.
de Bruyn Kops zich nog steeds in een
goede gezondheid mag verheugen. Des
te meer, omdat, zoals trouwe lezers
zich zullen herinneren, TT in een on
bewaakt ogenblik bij het overlijden
van het Raadslid Visman aantekende,
dat met hem het laatst levende lid van
de Raad was heengegaan.
In de Telegraaf lezen wij nu o.a.:
In dit jaargetijde zoeken veel
krasse Nederlanders de zon in
Spanje op. Een van deze onder
nemende heren is het oud-lid
van de Raad van Indië G. F. de
Bruyn Kops.
Hij ging met zijn echtgenote ook
even de tennisprof Lew Hoad op
zoeken, die ongeveer tien kilo
meter buiten Torremolinos in
het bergdorpje Migas een tennis-
ranch heeft. Niet zonder reden,
want de 86 jaar oude Nederlan
der was een geducht speler en
heeft veel gepubliceerd over
tennis.
Hij heeft zelfs in 1926 Nederland
vertegenwoordigd in een landen-
spel tegen Frankrijk.
Zijn echtgenote heeft onder haar
meisjesnaam Van Vliet in 1916
nog eens het damesdubbel ge
wonnen bij de nationale kampi
oenschappen.
Hoe gezond sport wel is bewijst
deze krasse heer, die in 1908
ook nog een keer in het Neder
lands elftal meevoetbalde bij de
Olympische Spelen.
Als ik goed geïnformeerd ben,
haalden wij toen een bronzen
medaille. We gaan door, want
onze toerist in Spanje was ook
een goed worstelaar en heeft
eens de lichtgewicht-titel be
haald.
zei zij. "Maar mijn lieve Mevrouw," ant
woordde Verhuell, "hoe zal ik immer zulk
een bewijs van Uw goedheid vergelden?"
"Spreek daar niet van, mijn Kind. Zo lang
als ik leef zal ik dankbaar blijven voor al
hetgeen gij voor hartelijks voor mij ge
daan hebt gedurende de reis hier naar toe."
"En gij maakt mij altoos gelukkig, wanneer
ik U een dienst mag bewijzen. Ik hoop altijd
de moederlijke genegenheid, die gij mij zo
gul, zo lief betoont, te blijven verdienen",
en Verhuell zoende de lieve, oude vrouw
nóg eens. "Gekheid", zeide zij,, "houd nu
maar op, het is immers maar een kleinig
heid". En hiermede eindigt het sirihbladen
verhaal voor goed.
7