Het Leven In Een Kleine Garnizoensplaats door gen.-maj. b.d. P. Scholten Generaal Scholten vervolgt zijn her inneringen aan zijn carriere in Indië. Thans is Fort Willem I het onderwerp. De eerste drie afleveringen van zijn herinneringen verschenen resp. in TT no 8, 9 en 10. Ik werd overgeplaatst naar de Timorese compagnie, die in het Fort Willem I was gelegerd, dat na de Java oorlog van 1824- 1830 als een sterk reduit in Midden Java moest dienen. Het is gebouwd door de oud-genieofficier Graaf Johannes van den Bosch, die in 1828 tot gouverneur-generaal van Nederlands-lndië werd benoemd. Hij is nogal bekend (berucht) geworden door de invoering van het Cultuurstelsel - ver plichte leverantie door de Javaanse bevol king van cultuurproducten, vnl. koffie, aan het gouvernement. Van het voor Nederland zo belangrijk „Batig Slot" werden o.m. grotendeels de eerste spoorwegen in het moederland aangelegd. Het Fort kreeg 'n treurige vermaardheid doordat het geduren de de Japanse bezetting als internerings kamp werd ingericht. Met het even beruchte Banjoe Biroe samen werden er 14000 vrouwen en kinderen "gehuisvest", die er een uitermate slechte behandeling onder vonden. Cdt van de Timorese cie was de voor vijf jaren van het Nederlandse leger in Indië gedetacheerde kapitein D. Gorter. Het was voor een officier van het Nederlandse leger geen eenvoudige taak een Timorese cie te commanderen. Hij viel bij overste Verstege niet zo erg in de smaak. Deze kon hem wel eens opmerkingen maken, die geen reke ning hielden met het feit, dat de kapitein geen maleis sprak en aan vele hem nog vreemde toestanden moest wennen. Kapi tein Gorter had er iets op gevonden, dat de overste tot bedaren bracht. Iedere keer als hij een niet verdiende aanmerking kreeg haalde hij een notitieboekje voor de dag en noteerde daar e.e.a. in. De overste vond dat niet prettig en was er bang voor! Om het, midden in het fort gelegen recht hoekig plein, dat met mooie bloemperken en planten was versierd, lagen de officiers woningen. Slechts twee woningen waren bewoond nl. één door de 1e luit.-adj. A. C. P. van Cattenburgh en één door de militaire apotheker. Langs een der korte zijden stond het wachtlokaal met klok. Het aan het plein gelegen paleis, dat eer tijds door de generaal, commandant der bezetting werd bewoond was een pracht- gebouw met grote marmeren zalen en vloe ren. In de grootste zaal kwamen in 1914 de officieren bijeen voor besprekingen en het houden van taktische oefeningen op de kaart. In mijn tijd 1914-1916 mochten de kinderen der officieren er rolschaatsen. Aan de tegenover het wachtgebouw gele gen korte zijde van het plein lag de mil. sociëteit, "de Puthaak" (Whats in a name?). Daar kwamen de officieren (met hun dames) en de burgerleden der Ambarawase samen leving iedere Woensdag en Zaterdagavond bij elkaar. Daar ook werden de toneeluit voeringen gegeven, waarbij de officieren met hun echtgenoten van Banjoe Biroe en Salatiga werden uitgenodigd. Ik herinner mij dat o.a. werden opgevoerd: de kilome tervreter, in de mist en stille kracht. In een der stukken moest ik tegen de vrouw van mijn kapitein zeggen: „Kom nu even mee naar de slaapkamer". Verbeeld je, en dat tegen de vrouw van je kapitein! Met vooruitzicht van een hopelijk gezellige zaterdagavond op een der feestdagen, werd van de boedjangs verwacht dat zij een zelf gemaakt vers ten gehore zouden brengen. Engles en ik beproefden onze krachten er op, doch het was wat mijn aandeel betrof geen onverdeeld succes. Ik zong nl. vol vuur: „De grond bestaat hier uit vrucht bare klei, van morgen stonden er weer twee op de lei". Het was een vers waarvan wij om de beurt twee regels zongen, die dan gevolgd werden door een door allen gezongen refrein. Die twee op de lei sloeg op de geboorte van een tweeling in een dokters gezin. De correspondentie on derling tussen de officiersfamilies en met de Eur. burgerij werd gevoerd door het el kaar toezenden van tweedelige leitjes, waar bij een griffel. De bedienden trokken bij deze bode diensten hun beste pakaian aan om de leitjes te bezorgen. De dokter bracht een klacht voor bij de overste over de onbetamelijkheid van die twee op de lei. De stemming onder de oficiersdames of het nu voegzaam was geweest of niet, was verdeeld. Ook ons nieuw gezinslid de 2e luit. Dulfer, die kortelings in het garnizoen was ge plaatst oogstte geen algemeen succes met zijn in het Duits voorgedragen lied. Het handelde over een jonge dame, die wat wij tegenwoordig zouden noemen een soort striptease ten beste gaf. Nadat zij zo on geveer aan haar laatste omhulsel bezig was eindigde het lied met: „Und dann, und dann kam sie!" Je zou zo zeggen, niets om je er over te ergeren. Foei zeiden sommige dames! (Het was in 19151). Een grote afwisseling in het garnizoensle ven brachten de meerdaagse schietoefenin gen te Soemowono 20 km van Ambarawa gelegen op de zuid helling van de goenoeng Oengaran, waaraan een of meer compag nieën of ook wel het gehele bataljon deel nam. De eerste rust van tien minuten na een geleidelijke klim werd gehouden nabij de de kampong Bandoeng 1,7 km van Ambara wa. Nabij de kampong woonde Jhr. de Koek, die een prachtige bloemenkwekerij bezat. (Wij spraken te Ambarawa van de bloemen- jonkheer en van de melkbarones, die te Ambarawa een melkerij bezat - barones van Voorst tot Voorst.) De tweede rust werd gehouden bij het huis van de familie Mariën. Daar werden de offi cieren onthaald op heerlijke koffie en koek, die volop werd aangeboden door twee lief tallige dochters. Als mijn herinnering me niet in de steek laat zijn ze later getrouwd met twee employees van de onderneming en si- garettenfabriek Djati Roenggo van de ge broeders Mac Gillavry. De sigaretten waren over geheel Indië bekend. Ze waren goed en goedkoop. Ook ontmoetten wij af en toe de zoon van de weduwe Mariën - haar man ex- assistent resident lag op een klein kerkhof bij het huis begraven - die af en toe als scholier met vacantie kwam. Hij is in 1946 in de kota Palembang als officier van ge zondheid 1e kl., staande bij zijn auto door de peloppers doodgeschoten. Voor het bereiken van het schietbivak klon ken reeds in de verte als welkomstgroet de opgewekte klanken van een gamelan'van de Chinese tokohouder. Hij had wel reden om blij te zijn met de komst van de compagnie. Zo ongeveer alles wat benodigd was voor de menages werd door hem geleverd. De troep werd ondergebracht in een grote op stenen neuten gebouwde loods van djati hout, die nog dateerde uit de tijd van het cultuurstelsel toen er nog koffiebonen in werden opgeslagen. Ook werden de man schappen, als het een sterke troep betrof, gelegerd in Kampong Soemowono. De offi cieren waren gehuisvest in de pasanggrahan. Op een vrije middag - de schietoefeningen werden als regel op een der hellingen van de Gng Oengaran gehouden van 6.30 tot 11 u - waren Allirol en ik op varkens- jacht gegaan op een tussen twee ravijnen gelegen grasvlakte. Tijdens het beklimmen van de helling zagen we tussen een groot aantal Boeddhistische tempeltjes plotseling een tent waarvoor op een grote steen een zeer dikke zware man met een lange brede baard was gezeten. Na kennismaking bleek het de in Indië bij zeer velen bekende heer Stein Callenfels te zijn (Iwan de Ver schrikkelijke), die zowel als oudheidkun dige in Indië als in het buitenland een grote naam en faam bezat. Hij was bezig de hier en daar verspreide stenen te verzamelen en die weer op hun plaatsen in de deels inge storte en beschadigde tempeltjes te voegen. Hij nodigde ons uit op een glas bier. Het werden er vele. Van de jacht kwam niets. Daar hadden we geen spijt van. Zijn onder houdende verhalen over alles wat deze Boeddhistische tempeltjes betrof woog ze ker op tegen het neerleggen van een tjelleng al werden wij bij terugkeer in de pasanggrahan gehoond, omdat de collega's vast gerekend hadden op een varken in de pot. De volgende middag ging ik opnieuw op jacht met vier Timorese fuseliers. We stel den ons op langs 'n ravijn met afstanden van 100 m. Ik stond het verst in de richting van de top van de berg. Later bleek, dat de Timorees die zich het verst van mij ver wijderd had opgesteld een kanjer van een tjelleng had neergelegd. We hadden afgesproken, dat ik tegen don ker worden bij het inrukken het eerst langs de rand van de ravijnwand naar beneden zou lopen en zo de anderen zou oppikken. Helaas heb ik in mijn verlangen ook een tjelleng te willen schieten, daar te lang mee gewacht. De duisternis overviel me, ik raakte aan het dwalen en viel af en toe enkele malen in het stikdonker van de op volgende smalle sawahterrasjes omlaag. Steeds dacht ik in de verte een schaars verlichte Javaanse woning te ontdekken, doch dat bleken vuurvliegjes te zijn. Einde lijk te 8 u stuitte ik na een val, waarbij ik mijn geweer kwijtraakte doch gelukkig terugvond, op een Javaans huis. Ik maakte de bewoners met mijn beste Javaans mijn verlangen bekend, nl. dat een der mannen mij tegen een behoorlijke beloning naar het bivak te Soemowono zou begeleiden. Voor afgegaan door een fakkeldrager bereikten 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 14