t Een Europees ambtenaar b.b. als Adathoofd Dit stuk speelt in Sanana, hoofdplaats van de onderafdeling Soela-eilanden van de re sidentie Molukken, 5 december 1941, op de vooravond van het vaderlandse Sint Nicolaasfeest. Hier een dag als alle andere; mijn vrouw en ik (wij hadden toen nog geen kinderen) zouden 's avonds op onze manier feestvieren, d.w.z. eens geen rijst eten, maar zelfgebakken brood met een paar dagen tevoren door bevriende marine vliegers uit Ambon meegebrachte ham van Toko Nam, echte Wooddun boter, specu laasjes en dergelijke op een buitenpost zeldzame dingen. Bij gebrek aan andere Europeanen zouden de Chinese gouverne- ments Indisch-arts en zijn singke-vrouw mee aanzitten aan het feestmaal. Het zou alle maal anders lopen. Om een uur of tien kwam de oppasser aan lopen met het bericht: "Toean, de prauwen uit Ternate zijn in aantocht; U kunt de tifa's en gongs al horen." Inderdaad zie ik uit onze voorgalerij een grote versierde prauw, gevolgd door enkele kleinere, onze baai binnenvaren; het geluid der trommen en gongs wordt steeds luider en het volk van de hoofdplaats begint zich voor mijn dienstwoning te verzamelen. Ook de van het gehele eiland reeds de dag van tevoren aangekomen Sengadji's, de stamhoofden der Fagoedoe, Falahoe, Bega, Fatjé, Pohea, Foekoeweoe, Malboefa, Kabau, Gai, Wai Tina Mangoli, Orifola en Tjapaloeloe; de drie laatsten zijn van de "overkant" geko men, van het eiland Mangolie. Nu zal het dan toch gebeuren; ik haast mij mijn pijama te verwisselen voor een witte broek, overhemd zonder boord (zoals waar in de Bombayers plachten te lopen) een lichtblauwe - speciaal voor deze gelegen heid door mijn vrouw gemaakte - badjoe koe- roeng en een door de Kapita Kota zelf voor mij geplooide adathoofddoek, welke hoofd bedekking buiten mij slechts door het Dis trictshoofd Mohamad Ali Tjan (van Chinese afkomst) mag worden gedragen. Met wel gevallen bekijk ik mij in de spiegel; een welkome afwisseling met mijn B.B.-uniform. Aangezien ik het qua huidskleur kan op nemen tegen mijn "onderdanen" zie ik er nog niet eens zo gek uit, is het oordeel van mijn vrouw, die als echte totok overigens niet zo erg veel waardering kan opbrengen voor deze "maskerade". Eerst later begrijpt zij, dat deze vertoning ons zeer veel moeilijkheden en leed be spaard heeft, ennog besparen zou. Als de opvarenden der prauwen geland zijn stel ik mij voor mijn woning op, omringd door het Districtshoofd, de Kapita Kota en de Panghoeloe Kota, de "geestelijke" der naast mijn woning gelegen grote moskee. De aanvoerder der Ternatanen, de Sengadji van het eiland Kajoa en persoonlijk vertegen woordiger van de landsheer, de Sultan van Ternate, komt van de prauw regelrecht op mij toe en overhandigt na de begroeting mijn aanstelling tot Salahakan der Kepoe- lauan Soela, zoiets ala onderkoning Immers hebben de Sultans van Ternate dé Soela- eilanden van oudsher door vertegenwoor digers laten besturen, die de titel van Sala hakan voerden. Na de invoering van het Nederlandse gezag kwam dit ambt natuurlijk te vervallen. In plaats daarvan kwam in 1909 een z.g. Posthouder in Sanana te resideren, wijlen de heer Sam Kneefel, wiens nazaten tot op de huidige dag nog op het eiland Ternate wonen. Om op mijn verhaal terug te komen: na de aanbieding van mijn schrif telijke aanstelling door de Sultan begaf het gehele gezelschap zich naar de binnenplaats van het oude compagniesfort De Verwach ting, alwaar voor mij de traditionele Alfoerse krijgsdans de Tjakalele, werd uitgevoerd, hetgeen wel een vol uur duurde. Vermeld moet worden, dat vrouwen de plechtigheid niet mochten bijwonen, dus ook niet mijn Verheffing van contr. B.B. de Santy (midden op de voorgrond) tot Salahakan van de eilanden Soela Besi, Mangoli en Taliaboe, 5 december 1941. Links districtshoofd Moh. Ali Tjan, rechts Kapita Kota Hasan en de Panghulu Kota. De overigen zijn Sangadji's (stamhoofden) van Soela Besi. vrouw, die echter stiekum op de wallen was geklommen om daar bijgaande foto te maken. Nadat de Sengadji naar zijn tijde lijk verblijf was vertrokken, stak ook ik mij wederom in mijn westerse kleding teneinde het merkwaardige Sinterklaasfeest op meer eigentijdse wijze te gaan vieren. De lezer zal zich ongetwijfeld afvragen waarom een ambtenaar van het Binnenlands Bestuur er zich toe leent een inheemse titel aan te nemen en zich in inheemse kledij te steken. Welnu: zoals bekend kwam de oorlog met Japan in genen dele onverwacht. Toen ik in de jaren 1937-40 te Batavia aan de Assistent-Resident was toegevoegd, was ik onder meer belast met verzamelen van gegevens over de z.g. Japanse expansie drang, terwijl ik in Amboina kennis had ge maakt met het arrogante optreden van een Japanse missie, die de Molukken bezocht; de heren voelden zich toen reeds de toe komstige meesters. Geen zinnig mens daar twijfelde eraan, dat wij oorlog met Nippon zouden krijaen. Ofschoon de Soela-eilanden geacht werden bij een eventuele oorlog buiten het strijdtoneel te vallen, achtte niet temin de Sulan van Ternate tot wiens zelf- bestuursgebied de eilanden behoorden, het gewenst de Europese ambtenaar zo goed mogelijk te vrijwaren voor last met de be volking, indien de vijandelijkheden uitbra ken. De eilanden, vooral het "hoofdeiland Soela Sanana of Soela Besi, waren immers bekend als een moeilijk gebied. Nergens in de Molukken had men in de jaren 1925-30 zoveel "communisten" gehad; de negorijhoofden van enkele dorpen waren zelfs in mijn tijd ex-Digoelgangers (met wie ik het overigens best kon vinden). Kwam in 1925 na het aftreden van de fungerend Controleur M. A. Monsjouw het bestuur in handen van de 1e Luitenant J. van Leer, die de beschikking had over drie brigades in fanterie, na hem werd zijn collega H. A. Tillema aangesteld als Hoofd van Plaatse lijk Bestuur. Eerst met het vertrek van de 1e Luitenant A. van Santen (de latere Bri gade Generaal, die nog later commandant was van het Kon. Mil. Invalidenhuis Bron beek) begon weer een periode van burger lijk bestuur door de benoeming van de fd. Controleur J. G. H. Kramps (30/9'37 - 2/2'40). Ikzelf nam op 14-11-'40 het bestuur over van de Gezaghebber G. van Wieren, die het er nauwelijks negen maanden had uitgehouden. Maarrevenons nos mou- tons! Sultan Djabir, een trouw aanhanger van het Gouvernement, achtte het gewenst de func tie van Salahakan weder in te stellen en had mij tijdens de laatste bestuursconferen- tie gepolst, of ik ervoor voelde deze functie aan te nemen. Natuurlijk was alles "zeer geheim eigenhandig" behandeld; alleen Re sident Herman Janssen van Amboina was in het complot; had prompt zijn "FIAT" ver leend. Door de plechtigheid van 5 decem ber 1941 (slechts drie dagen voor het uit breken van de oorlog) was ik niet alleen maar vertegenwoordiger van H M. de Ko ningin der Nederlanden, doch ook van Z.H. de Sultan, hetgeen diepe indruk maakte op de bevolking, die immers een grote^ver- ering voor de vorst koesterde en de "mis stap" van het Gouvernement, dat de vorige Sultan had verbannen, (waarna er jarenlang niemand de zetel in Ternate innam), nog lang niet vergeten was. Ik heb ondervonden, dat Sultan Djabir goed had gezien. Toen na de val van Java overal de bestuurs ambtenaren last met de bevolking kregen, bleef ik hiervan verschoond. Werd de Ge zaghebber van Dobo door zijn eigen be volking gevangen en geboeid met vrouw en dochters per prauw naar de Japanners in Amboina gebracht, ik had nimmer de 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 16