Terug naar Midden-Java
door gen.-maj. b.d. P. Scholten
Dit is het derde vervolg van de her
inneringen van "Oom Piet" Scholten.
Teruggekeerd naar Ambarawa herle
ven weer de ervaringen van een
jonge luitenant in een kleine garni
zoensplaats. De eerste stukken uit
deze reeks verschenen resp. op 1 en
15 nov. 1972 en 1 februari van dit
jaar. - Red. T.T.
Vele malen brachten wij, de drie vrijge
zellen, een bezoek aan de op 10 km van
Ambarawa aan de weg naar Semarang ge
legen onderneming Djati Ronggo, waar we
op het grote landhuis, waar de oude me
vrouw Mac Gillavry de scepter zwaaide
gastvrij werden ontvangen. Ook waren we
dikwijls de gast van de employees.
We wandelden op zaterdag na de dienst er
heen en waren in de morgen van zondag
al weer vroeg uit de veren om deel te
nemen aan een drijfjacht met honden op
tjellengs. Ook was de controleur van het
Binnenlands Bestuur Lindhout meestal van
de partij. Na een voortreffelijke rijsttafel
en een siësta volgde nog een partijtje
tennis, waarna we nog even 10 km terug
liepen naar Ambarawa.
Konden we een enkele maal op niet op
zondag vallende feestdagen een bezoek aan
de onderneming brengen, dan waren we
steevast aanwezig bij het dagelijks cere
monieel van de jongste der twee gebroe
ders Mac Gillavry, Donald. Om 11 u. kwa
men zo'n 100 vrouwen en meisjes, keurig
gekleed in sarong en kabaja, een voor een
hun tampa met die dag gemaakte sigaret
ten tonen aan de pasja die zich voor in de
fabriekszaal had opgesteld. Hij pikte een
willekeurige sigaret van iedere tampa, stak
die aan, deed één trek en deponeerde haar
vervolgens in een emmer. Ook kneep hij
haar (neen), niet dat wat men van een pasja
verwachten kon maar de sigaret) om na te
gaan of zij niet te hard was gerold. De
vervaardiging geschiedde door de Javaanse
vrouwen op de grond zittende, met de hand.
Het was een fleurig gezicht zo'n zaal met
aardige Javaanse schonen te aanschouwen.
Een andere onderneming waar we altijd
welkom waren was Asinan, bij Bawen ge
legen nabij de driesprong van wegen naar
Semarang, Salatiga en Ambarawa. Admini
strateur was de ex-officier K. Homburg.
Inwonend was zijn zuster mevrouw Webb-
Homburg. Haar man was tijdens een pa
trouille door een valboom gedood. Kapitein
G. J. A. Webb ligt op het kerkhof Peutjoet
te Koeta-Radja begraven.
Een enkele maal kwamen de assistenten van
Djati Ronggo ons een bezoek brengen. Wij
voelden ons dan verplicht als tegenpres
tatie voor de vriendelijke ontvangst op de
onderneming, een etentje aan te bieden.
Helaas was dat in het door ons zo geprezen
en geliefd hotel van Moeder Tietke niet
(meer) mogelijk, omdat zij contante betaling
van het genotene verlangde. Een moeilijk
probleem!
Wij probeerden het dan bij het aan de
aloon-aloon gelegen hotel van Rheden. Dit
hotel had het voordeel, dat er nog een oud
Indische hotelgewoonte in stand werd ge
houden nl. een fles Bokma vóór het eten
op de kletstafel, waar iedere gast op be
scheiden schaal, laten we zeggen twee
borrels, gratis mocht nemen en de eigenaar
met een gedeeltelijke betaling genoegen
nam.
In de voorgalerij stond een ouderwetse,
ronde tafel met een rond gat in het midden,
Een foto van het Fort Willem I te Ambarawa genomen in 1915 (Foto uit collectie mej. G. H.
v. d. Werff).
dat toegankelijk was voor de Javaanse be
diende door een opening in het tafelblad.
Staande in het ronde gat werden de glazen
door hem gevuld.
Een welkome gast was ook de machinist
van het watergemaal te Toentang. Hij was
afkomstig van een Duits schip, dat bij
Tjilatjap geinterneerd lag. Wij hadden met
hem kennis gemaakt tijdens onze picknick
tochtjes naar de waterval aldaar. Machtige
turbines, die in beweging werden gebracht
door water dat met grote kracht door enor
me grote buizen langs een helling naar
beneden stroomde, zorgden voor de water
toevoer naar de omliggende garnizoens
plaatsen.
Het gebeurde nogal eens dat de drie boed-
jang-luitenants door de Javaanse militairen
(trouwens óók door de Ambonese en Me-
nadonese) werden uitgenodigd om een uur
tje aanwezig te zijn bij feesten, die werden
gegeven n.a.v., huwelijken en wat de Ja
vaanse militairen betrof bij het einde der
poeasa en bij besnijdenissen. Daarbij man
keerde de ronggeng niet, die ook ons met
sierlijke pasjes en hand- en armbewegingen
haar slendang als uitnodiging ten dans aan
bood. In het begin konden wij moeilijk aan
haar verzoek voldoen, omdat we de tandak-
kunst niet machtig waren. Dat was echter
geen bezwaar, we konden een van feest
vierders verzoeken de slendang aan te ne
men en als vervanger van ons te willen
dansen. Wij dienden echter wel (dat werd
patoet geacht) een rif^s aan het ronggeng-
gezelschap aan te bieden. Het was immer
een genoegen te zien hoe keurig zonder
enige wanklank die in de tangsi in de dag
verblijven van de compagnieën gevierde
feestjes verliepen.
We vonden het echter op den duur wel zo
aardig ons enigszins met de Javaanse dans
kunst vertrouwd te maken. Een onze Ja
vaanse kennissen was bereid ons les te
geven. Onze aanwezigheid en het mede
dansen op de gamelanmuziek vond bij de
Javaanse militairen veel waardering.
In mei 1915 kwam de inspecteur der infan
terie gen.-majoor R. G. Doorman, R. M. W.
- op inspectie. Hij woonde o.m. een batal
jons oefening in het terrein en een exercitie
van het korps op de aloon-aloon bij. Het
gehele bataljon voelde zich trots en fier,
toen hij verklaarde, dat het XXIe het beste
bataljon van Java was. Op de avond van de
laatste inspectie dag was er ter ere van de
generaal een grote koempoelan ten huize
van de overste. Wij, de drie boedjangs,
waren om een of andere reden niet uitge
nodigd. Wij vonden, dat we toch iets moes
ten bijdragen tot verhoging van de feest
vreugde en deden dat door het werpen van
een voetzoeker in de tuin voor de voorga
lerij. Grote consternatie! Wij er van door!
Luitenant Browtowski rende naar buiten en
liep tegen twee wandelende jannen aan,
die hij er van verdacht de voetzoeker te
hebben geworpen. Hij nam de verdachten
mee naar de wacht waar zij tot de volgende
morgen werden opgesloten gehouden. Toen
wij dit vernamen hebben we ons gemeld.
Op het bataljonsrapport met sabel en hand
schoenen ontvingen we een geduchte uit
brander, die als schriftelijke bevestiging van
onze niet geapprecieerde daad bij onze
straflijst werd gevoegd.
Half 1915 ging onze overste Verstege het
garnizoen verlaten. Hij werd overgeplaatst
naar Atjeh met standplaats Koeta Radja als
commandant van het Korps Marechaussee
tevens Plaatselijk cdt. De meesten van ons
zagen hem met leedwezen vertrekken. Hij
was, ook voor de jongeren een goed kame
raad geweest; voor de troep streng maar
rechtvaardig. De nieuwe cdt. luit-kol. J.
Velds was een bedaard humaan chef, die
18