VOETSTAPPEN IN'N ANDERE WERELD
HET MYSTERIE VAN DE VALLENDE STENEN
binnen korte tijd aller achting wist te ver
werven.
Eenmaal per jaar werd door de 3e Brigade
een grote gecombineerde oefening, die 10
dagen duurde, gehouden. Ook het XXIe
bataljon was van de partij. We hadden in
die dagen nog geen autovervoer, alle af
standen moesten te voet worden afgelegd.
De manoeuvres werden voorafgegaan door
een marsoefening gedurende 4 dagen in
bergterrein met volle bepakking, waarbij
per dag 40 km werd afgelegd. Ook waren
bij die marsen de munitie - en levensmidde-
lentreinen ingedeeld, uitgerust met zg. Ja
panse treinkarren; lichte wagentjes met 2
paardjes bespannen. Na deze 4 zware da
gen een dag rust gevolgd door 4 dagen oe
feningen in het terrein; Daarna een dag rust
en terug naar het garnizoen.
Na afloop van de Brigade oefening, eind
1915 te Magelang, werd ik op een vrijdag
aangewezen als kwartiermaker van ons
bataljon de legering voor te bereiden te
Moentilan, halverwege Magelang en Amba-
rawa gelegen. Ik vervoegde me, met twee
man van iedere compagnie bij de contro
leur B.B., hoofd van Plaatselijk Bestuur, die
mij zijn mantri politie meegaf om te onder
zoeken of het pasarterrein geschikt was
voor legering van een bataljon. Ik keurde
het af wegens gebrekkige watervoorziening,
te klein voor ruim 800 man met treinen en
te vuil. Wat nu? De mantri had een reuzen-
idee! Probeert U het bij de paters, zei hij.
Bij de paters?! die schrikken zich dood ant
woordde ik. Daarop legde de mantri mij uit,
dat er een groot katholiek internaat was
met een honderdtal Javaanse jongens en
grote schoollokalen. Wij naar de paters.
We werden vriendelijk ontvangen door het
hoofd van het internaat. Pastoor van Lith,
die na beraad met zijn staf, met de legering
voor twee nachten accoord ging. De ban
ken uit de schoollokalen werden buiten
opgestapeld. De mantri zorgde op mijn
verzoek voor voldoende rijststro, kortom
alles werd geregeld, wat nodig was om het
bataljon, dat ik Zaterdag op de grote weg
opwachtte, in een nooit gedroomde lege
ringsplaats te ontvangen.
Overste Velds had aanvankelijk bezwaren.
Dat kan je die paters toch niet aandoen,
vond hij. Zeker wel zei ik, ze zijn zeer
enthousiast en ingenomen met ons bezoek,
ze zullen ons gaarne ontvangen. Nu goed
dan zei de overste, maar wij voeren onze
eigen menage uit de keukenwagens. Het
werden twee gezellige dagen van hartelijk
samenzijn. Er werd druk gevoetbald. Een
elftal paters tegen officieren (2-1). Ook
door de Javaanse jongelingen werden met
onze militairen voetbal wedstrijden ge
speeld. Overal zag men militairen met
deze knapen een praatje maken.
De tweede dag, zondag bracht ons een
verrassing in de vorm van 6 officiersdames,
die met allerlei lekkernijen naar Moentilan
waren gekomen. Het werd één grote rijstta
fel, waarbij het eenvoudige soldateneten
uit de rijdende keukenwagens als basis
diende. De paters waren onze gasten.
Ze vonden het een belevenis en erg inte
ressant met het soldatenmenue - een portie
rijst, half eendenei, een stukje tahoe, sajoer,
sambal en een pisang - te mogen kennis
maken.
Na een roerend afscheid gingen we op
maandagmorgen te 6.30 u. de mars in voor
de laatste etappe naar Ambarawa, de mu
ziek voorop, die ten afscheid voor onze
vriendelijke gastheren eerst nog een fanfare
had geblazen.
Het lezenswaardige artikel van E. E.
Albert (TT dd. 15-1-73) lost het raadsel
van de vallende stenen geenszins op.
Integendeel, het heeft bij mij vele vra
gen gewekt.
1. Waarom zijn er in Nederland, ja, op
de aarde buiten Indonesië, nooit stenen
gegooid? Zelfs de man (of vrouw) voor
wie ze bestemd waren heeft er geen
enkele meer zien vallen nadat hij Indo
nesië verlaten had. Leven die "de
monen" dan alleen maar op de Indone
sische eilanden, mijnheer Albert? Ook
op zee tussen de eilanden komt het
verschijnsel niet voor. Dat is toch wel
merkwaardig en onbegrijpelijk.
2. De stenengooier, die volgens schrij
ver de geest (ziel) zou zijn, van een
slecht mens, die in vroeger tijd zou
hebben geleefd, kende blijkbaar al
leen maar stenen om zijn gevoelens
van haat of wrok te kunnen koelen.
Zouden er dan maar alleen "demonen"
zijn die hebben geleefd in een tijd dat
er slechts stenen waren om je te ver
dedigen? Zijn er geen uit een tijd dat
men betere wapens kende? Hoe ver
klaart schrijver het, dat nooit iets an
ders wordt gegooid dan een steen?
3. De heer Albert spreekt van gevallen
waarbij iemand zo'n steen op zijn
hoofd kreeg en gedood werd. Is dat
historisch? Met al mijn belangstelling
voor het mysterie heb ik nooit van zo
een geval gelezen of gehoord. Mij zijn
alleen (zeer vele) gevallen bekend, dat
de stenen als toevallig niemand raak
ten. Dit op zichzelf is wel merkwaardig.
Hoe komt het, dat zelfs onder een
"regen" van stenen niemand werd ge
troffen? Wel een zeldzame pech van
de gooier, die zijn haat of wrok wilde
koelen. Wilde hij dan niet raken? Hoe
kon hij altijd daarvoor zorgen?
4. De bewering van Rulof, dat de steen
gedurende het grootste deel van zijn
loop-baan tijdelijk geen gewicht zou
hebben, lijkt mij zeer onwaarschijnlijk,
en het is trouwens volkomen overbo
dig. Ik geloof niet dat de gooier niet
de kracht zou hebben zulk een steen
op te rapen, en nog minder dat hij, als
de steen eenmaal in de lucht is, kan
maken dat deze weer zijn zwaarte
kracht terugkrijgt.
Zwaarteloosheid is, naar mijn overtui
ging en ervaring niet nodig voor een
"demon". In Den Haag heb ik séances
meegemaakt, waarin de "geest" een
grote, zeer zware tafel of andere keren
een marmeren tafeltje optilde. Het is
gebeurd, dat de tafel mij bijna doodde
door me tegen de muur te drukken met
het blad in mijn buik. Ook ben ik ge
tuige ervan geweest, dat een ruiker
bloemen (geen stenen dus) door de
muur heen naar binnen werd gegooid.
Een mijner vrienden werd geplaagd
doordat een "geest" 's nachts hem het
dek van het bed rukte.
5. Onverklaarbaar is ook het feit, dat
nergens in de omtrek dusdanige ste
nen werden gevonden. Verschillende
getuigenverklaringen bevestigen dit.
6. Waarom zouden er zeven duistere
astrale sferen zijn,? Is één niet genoeg?
Al deze vragen blijven zonder ant
woord. Ook ik weet het niet, en werp
ze maar op. Het zijn raadselen, voor
de mens, ook voor het "medium" on
oplosbaar. Hamlet had gelijk. There is
more between the heaven and the
earthWel gaan de wetenschap en
de techniek, hand in hand, vooruit, en
zeer hard de laatste tijd; maar we zijn
er nog bijlangena niet.
Het dichtst bij de astrale Waarheid
komen m.i. de boeken van mevr. W. A.
H. Mulder-Schalekamp: "Op de Grens
van twee Werelden" en (vooral)
"Emed" (uitgegeven door A. J. G.
Strengholt N.V., Amsterdam).
LEO FAUST
DE TUINMAN EN DE DOOD
Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de roos hof, snoeide ik loot na loot.
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok en haastte mij langs de and're kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
"Meester, Uw paard en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahadn
Vanmiddag - lang reeds was hij heengespoed -
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom"zo vraag ik, want hij wacht en
zwijgt,
"Hebt gij vanmorgen vroeg mijn knecht
gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij:
"Geen dreiging was 't,
Waarvoor Uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k smorgens hier nog stil aan 't werk
zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahdan".
(Uit "Herwaarts" van P. N. van Eyck.)
19