m I i |i £e -m I I -U Wie van de twee X^en aardige joto met een curieuó onaerócnrift ssiwsp8 H nX Ili I® sdsxto IlfSSilfl? en-. cJoendanee/r/e 1 (c?awc vcfej I of het mysterie van het glazen oog Bladerend in oude tijdschriften komt men soms voor vertederende herinne ringen te staan. Bij het opruimen van een kast waar de oude boeken en tijd schriften dreigden uit te barsten - ik ben nu eenmaal een van die dwazen, die alles bewaren - stuitte ik op een nummer van het sedert lang verdwenen tijdschrift Op de Hoogte en wel van januari 1920. Met een artikel van een suikerboer, die plotseling een oud vriend ontdekte in de thee en bij hem op bezoek ging. Hij doet daarvan uit voerig verslag en siert dat met bijzon der fraaie foto's. Een daarvan wordt hierbij gereproduceerd. Niet, omdat dit nu zo'n bijzondere foto is, meer wel vanwege het onderschrift. Wij hebben de dames, die wat vreugde en regel in het leven van eenzame enmployees op veraf gelegen onder mingen brachten, op velerlei wijze ho ren benoemen, maar dat men ze ook als dame de compagnie zou kunnen be titelen - nee, dat is ons nog nooit over komen. Nu moet men wel bedenken, dat Op de Hoogte een tijdschrift was met een "deftige" lezerskring. In die vervelende goeje ouwe tijd werd op elegante en voorzichtige omschrijvingen van ietwat delicate omstandigheden nog veel prijs gesteld. Dat blijkt ook uit de goede raad aan ouders, die de schrijver van 't artikel in zijn artikel vlecht. In dat stuk je, dat hier volgt, komt de aap even uit de mouw, zelfs twee keer. Met het volkomen vanzelfsprekende verschijn sel van de onofficiële gezellinnen van Nederlanders in de rimboe komt de schrijver tot tweemaal toe te spreken over de "morele achteruitgang" die deze knapen bedreigt. Voor de goede verstaander is een half woord voldoen de Maar het citaat, dat wij nu hier laten volgen, bevat naast dit gezemel toch ook tal van elementen en tevens een karakteristiek van de baru in de tropen, waarmee de ouderen onder ons het wel eens kunnen zijn. "Door de groote eentonigheid van het leven is hier een groote mate van geestkracht en persoonlijkheid noodig om belangstelling te blijven behouden voor de geestesstroo- mingen der Westersche samenleving. Alleen het werk is hier opbeurend, kan het ten minste zijn; het is zeer veeleischend en de resultaten vaak grootsch. Door hun inspan ning en den drang naar maatschappelijk hooger rangen blijven de energieke werkers hier wakker en actief. Het is hier als met alle Europeesche werkers in de tropen: het moreel gaat achteruit maar daartegenover staat een groote winst aan flinkheid en voortvarendheid en doorzettingsvermogen, in het algemeen een groote winst aan daad kracht. Eindelijk den beheerdersrang bereikt wordt het leven hier veel ruimer en beter. Gelde lijk, maar ook door het dan noodige nauwere contact met de buitenwereld, met directies, overheidspersonen enz. Vraagt U mijn oor deel omtrent het al of niet wenschelijke of raadzame van een loopbaan in de Indische cultures, zoo zoude ik U willen antwoorden: laat dat geheel afhangen van het karakter van Uw jongen. Is het een flinke karakter vaste, moedige boy met de noodige eer zucht om er te „willen komen", om er te wil len „slagen", welnu laat hem gaan en laat 't hem probeeren. Bij doorzetting zullen na een leven van betrekkelijk veel geestelijke ontberingen, mooie en dikwijls schitterende posities zijn deel zijn. Een gevulde buidel maakt veel zuurs van vroeger weer zoet. Acht ge daar en tegen Uw jongen niet superieur in den komenden levensstrijd, be spaar hem dan dat leven van moreele teruggang, van een hard werken zonder de verzoetende beloóning. In vergelijk met het kalme, misschien karige maar genoeglijke leven dat zijn deel zou zijn in het oude vaderland, durf ik dan zijn Indische loop baan zeker als een groote mislukking en een grof onrecht, dat ge hem niet aan moogt doen, kwalificeeren." Aldus onze planter-schrijver uit de laagvlakte. Of men daar minder moeite had met het bedwingen van "morele achteruitgang" dan in de bergen - de ondernemingen, die hij bezocht lag in het gebied van de Patuha en was in die dagen slechts te paard te bereiken en dus zeer geisoleerd - weet ik niet, maar ik ben zo vrij het te betwijfelen J.H.R. Onder het lezen van de heer J.H.R's "De Resident viel van zijn paard" in T.T. van 1 dec. '72, schoot me plots een verhaal te binnen, dat me, denk ik, in 1915 of 1916 te Batavia werd verteld over een broeder van de bekende K. Wybrands. Deze broer moest een glazen oog hebben gehad, dat niet te onderscheiden was van zijn goede oog. Omtrent de waarheid van dit verhaal kan ik echter niet instaan. Het verhaal dan was, dat deze Wy brands no. 2 op een mooie dag met een kennis, die niets van het glazen oog van W. wist, naar de Dierentuin, Tjikini, toog om zich te verpozen, na tuurlijk met de bekende paitjes. Op het ene glaasje volgde het andere, totdat Wybrands 2 zijn metgezel een wedden schap aanbood, wie met één oog het langst naar de zon kon turen. De winnaar zou dan de kosten van de vertering niet behoeven te betalen. Na hun "accoord" stonden beiden overeind, hielden met een hand één oog dicht en keken naar de zon, tot zolang ze het konden volhouden Wybrands 2 hield echter zijn hand voor voor zijn gezonde oog en richtte zijn glazen oog naar de zon. Wie winnaar werd zult U wel geraden hebben, maar of de winnaar zijn met gezel de vertering liet betalen, moet ik betwijfelen. Abonné Ik ben abonné dankbaar voor zijn aan vulling op de anecdoten rond de legen darische figuur van K.W., maar vraag mij af, of hier de beide broeders niet met elkaar verwisseld zijn. Karei had namelijk een glazen oog - vandaar ook zijn bijnaam "Cycloop" in intieme kring. Het is mogelijk, dat zijn broer Gerrit, die geheel in de schaduw van zijn befaamd familielid leefde, er ook één had, maar dat is, dunkt ons, onwaar schijnlijk. Naar onze - eigenwijze - mening, be treft het verhaal K.W. zelf. Nog een bijzonderheid, voor de waar heid waarvan ik mijn hand niet in het vuur durf te steken: K.W. zou dat oog verloren hebben in een vechtpartij met een lezer, die het, om het zacht uit te drukken, niet met hem eens was. Het zou dan overigens, en dat weet ik wél heel zeker, niet de eerste maal geweest zijn, dat een verontwaardigde lezer zich met K.W. op de vuist begaf: fysiek stelde de man met de vlijm scherpe pen niet veel voor en hij had dus altijd een goede kans het onder spit te delven, wanneer argumenten vervangen werden door bruut geweld... J.H.R.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 9