Een bezoek aan de nieuwe zaal voor koloniale kunst in het Rijksmuseum te Amsterdam door Dr. H. J. de Graai Eerst nog iets over de tentoonstelling der Nederlandse schilders in onze Oost, die tot 10 december j.l. in het Rijksmuseum te zien was. De besprekingen in de pers waren over het algemeen zeer bevredigend. Hate lijke opmerkingen over een verdwenen kolonialisme zijn, voor zover mij bekend, achterwege gebleven. Zelfs Vrij Nederland besteedde veel aandacht aan deze tentoonstelling, achtte de kunstwaarde weliswaar gering, doch schatte de documentaire betekenis des te hoger. De plaats, in de hallen van het Rijks museum, werd te pretentieus geacht. Van pretentieusheid kan echter moeilijk sprake zijn, daar deze tentoonstelling aanvankelijk èlders was beraamd, waar men wellicht over meer ruimte had kunnen beschikken. Doch op vererend ver zoek der Rijksmuseumdirectie kwamen deze Indische schilders onder één dak met Rembrandt, Vermeer en Frans Hals. Ook de opmerking van de Telegraaf "Kunst en Kitsch" is er m.i. naast. Over de kunstwaarde valt te twisten, doch van kitsch is geen sprake geweest. Alle makers der uitgezochte kunstwerken waren ernstige werkers, zodat Van Dale's definitie voor kitsch "al wat niet echt van sentiment of niet werkelijk artistiek is, maar het pretendeert te zijn", hier niet opgaat. Zelfs in het buitenland trok deze Indische tentoonstelling de aandacht, b.v. van de Neue Züricher Zeitung, terwijl de in Indo nesië verschijnende "Indonesian Observer" zich lovend uitliet over deze "paintings of the Far East". In nauwelijks anderhalve maand kwamen er een 15.000 bezoekers! Was deze tentoonstelling slechts tijdelijk, alsTdijvend is de nieuwe zaal voor koloniale kunst in de afdeling Kunstnijverheid van het Amsterdamse Rijksmuseum bedoeld, die in October j.l. officieel geopend werd. Voor bezoekers is zij niet gemakkelijk te vinden, want de Kunstnijverheidsafdeling heeft iets weg van een doolhof. Het is echter een grote ruimte, die door een hoog kamerschut in tweeën wordt verdeeld, de 17e van de 18e eeuw scheidende. Beheerst wordt de grote zaal door het prachtige schilderij van de Dordtenaar Al- bert Cuyp, die, vermoedelijk in opdracht van de weduwe, de kommandeur der Re tourvloot van 1641 met zijn echtgenote afbeeldde, terwijl hij met zijn stok naar de ter rede van Batavia gereed liggende vloot wijst. Helaas heeft deze opperkoopman Ba- rent Pietersz. Grootbrouck nimmer het va derland mogen bereiken. Hij is onderweg gestorven. Het gezicht op Batavia is naar een gravure uit die tijd; de schilder heeft Indië nooit bezocht. Feitelijk hadden hier schilderijen moeten hangen, die eens de witte wanden der Indische huizen versier den, doch die waren blijkbaar niet voor handen of aanwijsbaar. In de zaal een grote rijkdom van oud-In dische meubelen. Hoe is het nu eigenlijk met deze z.g. Compagniesmeubelen ge steld? Een anderhalve eeuw geleden bestond er ook in Europa hog niet de minste belang stelling voor antiek meubilair. Tussen ouder wets, oudbakken en antiek werd geen on derscheid gemaakt. Wat niet meer modern was, verhuisde via de oudroestmarkt en de uitdragerij naar de achterbuurten of naar het platteland, tot het versleten was en weg gegooid werd. Doch omstreeks het midden der vorige eeuw begonnen de kenners zich voor het wezenlijke antiek te interesseren, kochten het op en versierden er hun ka mers mede. Destijds waren .de prijzen zeer laag, want nog weinigen zagen iets in die "oude rommel". Pas langzamerhand groei de de belangstelling en daarmede stegen ook de prijzen. Nu is het de hoogste chique 14 Een fraai bewerkt kabinet uit de collectie van het museum te Jakarta. een kamer met echt 17e eeuwse meubelen in te richten. Men denke slechts aan het h'uis van prinses Irene te Madrid. Iets dergelijks is ook de oude Indische meubelen overkomen. Toen men ze onge makkelijk en ouderwets begon te vinden, verdwenen ze uit de statige huizen aan de rand van Konings- en Waterlooplein en kwamen in de kampongs terecht, of wel bij Arabieren en Chinezen. Later dan in Europa, omstreeks de eeuw wisseling, werden de waarde en de schoon heid dezer oude meubelen opnieuw ontdekt en werden ze grif opgekocht en zelfs na gemaakt. Zo heb ik enige jaren geleden met de Hr. Rissink, een uitmuntend kenner van dit antieke meubilair, bij een Arnhemse antiquair in de Bakkerstraat een ogenschijn lijk fraaie "scheerstoel" bekeken, die de Hr. Rissink bijna ogenblikkelijk en zonder aarzelen als een vervalsing brandmerkte. In het buitenland, en met name bij de Engel sen, bestond die liefhebberij voor oude Compagniesmeubelen al eerder. Zo ver zamelde reeds Cecil Rhodes omstreeks 1900 een prachtcollectie Kaapse Compag niesmeubelen in zijn buiten "Grote Schuur", terwijl er eveneens vroeg een rijke verza meling oude meubelen in het museum te Colombo werd bijeengebracht. In 1934 heb ik er een kort bezoek gebracht en ik her inner mij een mooie glazen beker, bestemd om, gevuld met kandeel, op kraamvisite ge ledigd te worden op de gezondheid van "de moeder en het lieve kleintje", zoals er met grote krulletters op vermeld staat. Doch ten slotte ontwaakte men ook in Ne- derlandsch-lndië en het museum te Batavia legde een steeds groeiende verzameling aan, die werkelijk de moeite waard is. Eerst was er alleen de z.g. "Compagnieskamer", uitgebroken uit het pand Toko Merah aan de Kali Besar, doch thans is er een lange reeks van toonkamers, waarin men de ge schiedenis van het koloniale interieur kan bestuderen, beginnende met de aanvang der 17e eeuw en doorlopende tot het mid den der vorige. Ik heb het eens meegemaakt, dat op een afdelingsvergadering van het Koninklijk Ba- taviaas Genootschap alle in die historische kamers aanwezige kaarsen en olielampen werden ontstoken. Het effect was tover achtig, doch toonde tevens aan, hoezeer wij door het moderne electrische licht verwend waren. Wij konden er nauwelijks bij lezen. Bovendien ontstonden ook particuliere ver zamelingen, terwijl ook h.t.l. in onder scheidene musea oud-Indische meubelen te zien waren. Ik noem slechts het Gemeen temuseum in Den Haag, het Koloniale Mu seum te Amsterdam, het West-Friese mu seum in Hoorn. Het werd dus tijd, dat ook het Amsterdamse Rijksmuseum een aparte koloniale afdeling kreeg. Ook werden deze half Oosterse, half Wes terse meubelen nu ernstig bestudeerd. Ik herinner slechts aan de aardige bladzijden, die de bekende dr. F. de Haan er in zijn Oud-Batavia aan wijdt, of aan de disser tatie van dr. V.I. van de Wall, de zoon van de auteur, getiteld: Het Hollandsche kolo niale barokmeubel. Sterk valt bij dit soort meubelen de samen werking op tussen Westerse opdrachtgevers en meest Oosterse handwerkslieden, vrije of onvrije. Zo zijn de hoofdvormen over het algemeen Westers, doch is de versiering inheems. De inheemse ambachtslieden maakten dus meubelen, die zij zelf in die vorm niet kenden, zoals stoelen, diepe slaapbanken, tafels met bolpoten, kasten en dgl. Maar de stoelen en banken hebben nooit kussens (te warm!) maar matten en het materiaal is inheems, dus: djati, ijzerhout enz. Omgekeerd ziet men naderhand dat be paalde Europese meubelen, zoals kasten, kabinetten door de Javanen weer worden nagemaakt. Hiervan zijn echter in ons Rijks museum geen voorbeelden te vinden, wel in dat te Djakarta. Dit soort van namaak- Europees heeft ook nog nauwelijks de aan dacht getrokken, ofschoon het een typisch voorbeeld is van de onopzettelijke invloed der Europese cultuur op de Javaanse. Vóór 1942 bezat ik zo'n klein Javaans, na- maak-Europees kastje, doch de kwaliteit liet alles te wensen over. Toch waren de voornaamste Westerse vormen aanwezig. Na deze korte uitweiding keren we naar de Indische kunstzaal terug. Het grote kamerschut, dat de beide afde lingen scheidt, is omstreeks drie meter hoog en bestaat uit 12 delen. Het is in Japans-Koromandelse stijl en vertoont aan de ene zijde de gebruikelijke versiering met bloemen en vogels, gelijk men dat in de Japanse kunst gewend is, doch aan de an dere kant ontwaart men een woest jacht- tafreel. Een aantal bereden Europese ja gers maakt jacht op de koning van het

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 14