Avontuur in de Rawah Pening
door gen.-maj. b.d. P. Scholten
8
"Schooiers Welvaren" ontvangt hoog bezoek
Dit is het laatste gedeelte van de her
inneringen van "Oom Piet" Scholten
aan zijn verblijf op Java als jong lui
tenant. Met hijzonder genoegen hebben
wij deze serie schetsen uit "de goede
oude tijd" gepubliceerd - Red. TT
Reeds dikwijls hadden we vernomen, dat in
de uitgestrekte Rawah Pening veel tjellengs
huisden. Daarvan wilden Allirol en ik ons
wel eens overtuigen. Ook waren we nieuws
gierig hoe die rawah er van binnen uitzag.
We besloten e.e.a. eens te gaan onderzoe
ken.
Halverwege de weg Ambarawa en het op
zes km. daarvan gelegen Banjoe Biroe lag
een houten brug van 10 m lengte over
een riviertje dat in oostelijke richting zijn
weg zocht naar het moeras. Bij die brug
lieten we tegen betaling een vlot bouwen
door enige lieden van de nabij gelegen
kampong.
Op een zondagmorgen bemanden we het
vlot en lieten ons met de stroom meedrijven.
In het begin ging alles naar wens, doch
hoe verder we in de rawah doordrongen
hoe moeilijker het werd in de steeds dichter
wordende begroeiing van waterplanten en
glagah vooruit te komen. Ten slotte konden
we niet verder. Het riviertje liep blijkbaar
dood, het water verspreidde zich onzicht
baar onder het dicht begroeide plantendek.
Daar zaten we. Wat nu? We besloten het
vlot in de steek te laten en te trachten een
pad te vinden. Bij de eerste stap buiten het
vlot zakten we tot over onze knieën in de
blubber. We kwamen met moeite vooruit,
door ons met onze Beaumont geweren op
schouderhoogte, het met beide handen voor
de borst omvattende, voor over te laten
vallen en deze beweging eindeloos te her
halen. Dikwijls moesten we doodop uitrus
ten. We hadden geen enkel uitzicht, de wel
twee m. hoge glagah belette iedere oriën
tatie. Steeds dachten we een pad gevonden
te hebben doch dan bleken het sporen van
tjellengs te zijn. Allirol zei op een gegeven
moment: "ik kan niet meer, zie maar dat
jij er uitkomt". Dat was natuurlijk te dwaas.
Hij vertikte het verder te gaan. Ik ging van
de plek waar wij ons bevonden in verschil
lende richtingen de rawah in, steeds door
roepen contact met mijn vriend houdende.
En waarachtig, daar vond ik een soort pad
bestaande uit lange achter elkaar gelegde
bamboe petong. Over dit „pad", waarop
men om vooruit te komen steeds links en
rechts voor steun naar de glagah moest grij
pen en bij iedere misstap van de bamboe af
gleed, bereikten we dood en doodmoe er
gens de binnenweg van Banjoe Biroe naar
Salatiga, waar we een dos a dos op de
kop wisten te tikken, die ons naar Ambara
wa bracht. Aan mijn lijf geen Rawah Pening
meerl Tjellings hadden we niet gezien. Wel
honderden aan de glagah bengelende kuns
tig gevlochten nestjes van manjars.
Het is te Ambarawa een paar maal voorge
komen, dat een hoog in de ranglijst staan
de kapitein, theoretisch en te velde tijdens
oefeningen beoordeeld moest worden of hij
geschikt was om tot majoor te worden be
vorderd. Daartoe werd hij in de gelegenheid
gesteld om tijdens een oefening van het
bataljon, waarvan hij als commandant op
trad, zijn tactisch inzicht tijdens ver
schillende gevechtshandelingen te tonen.
De jongere kapiteins en de luitenants sectie
commandant konden de kapitein die ,,op het
slappe koord" moest (een veelal gebruikte
term voor promotie-candidaten) wel eens
helpen, of niet als dat in iemands aard lag.
Tot 1916 beschikten de compagnieën en
de bataljons nog niet over veldtelefoons.
Kapitein X moest hierover voor de officie
ren van het XXIe een voordracht houden.
Wij, de drie ongehuwde luitenants, kregen
van hem ieder een papiertje, waarop vragen
stonden geschreven, die hij ons verzocht
na afloop van zijn voordracht te willen
stellen, met het dringend verzoek hierover
verder niet te spreken. Bij het einde van
de bijeenkomst dankte de overste de kapi
tein voor zijn interessante voordracht en
de jonge luitenants, die zoveel blijken had
den gegeven van belangstelling en kennis
van het moderne verbindingsmiddel! Na het
verlaten van de vergaderzaal, gaven we de
kapitein een hint, dat we grote dorst had
den gekregen en dat in de Puthaak koud
bier te verkrijgen was.
Nadat de officieren, de gehuwden met hun
echtgenoten, de eerste receptie, die overste
en mevrouw Velds in hun grote hoofdoffi
cierswoning in het voorkampement hadden
gehouden, hadden bijgewoond, maakten zij
bekend, dat zij de volgende weken ieder
officier van het bataljon een tegenbezoek
zouden brengen, ook aan de ongehuwde
officieren. We schrokken ons een aap. Het
was immers de gewoonte, dat boedjangs
niet thuis, maar in de soos ontvingen, om
dat hun huishouding en inboedel er meestal
niet op was ingesteld gehuwde collega's
welkom in hun home te heten. En jawel
hoor, op een dag kwam een huisbediende
met het leitje waarin werd aangekondigd
dat overste en mevrouw Velds de luitenants
Allirol, Dulfer en Scholten (Engles was in
tussen overgeplaatst naar Banjoe Biroe)
zouden komen bezoeken. Dat was een pe
nibel geval. We hadden in de voorgalerij
een rottan zitje en tafel en een paar stan
daards waarop bloempotten. Voor het huis
enige halve met aarde gevulde tonnen (hal
ve biervaten) met chevelures en krees
tegen het zonlicht en de regen. In de bin
nenkamer stond een tafel met vier keuken
stoelen. De wandversiering bestond uit
enige platen uit "La vie Parisienne"! Ver
der een kast met eetservies en een lek
steen voor het filtreren van het drinkwater.
In iedere slaapkamer een bed en een stoel
met gevlochten rottan rug en dito zitvlak en
armen, die konden worden verlengd door
een naar buiten draaiende beweging van
een verlengstuk, draaiende om een kleine
spil waarop een gobang bevestigd was en
waarop men heerlijk lui de benen kon uit
strekken.
We noemden ons huis, "Schooiers Wel
varen". Al hadden we dan niet veel (zeker
geen geld), wel hadden we een stel be
dienden, die van ons armzalig tractement
ieder twee stel witte pakken hadden ont
vangen met op de kraag twee afneembare
koperen letters S.W. De bedienden baarden
dus geen zorgen maar de rest?
We bespraken ons geval met mevrouw
Nieuwland, onze buurvrouw, die direct voor-
slelde om de voorgalerij en de binnenka
mer, voor het geval mevrouw Velds iets
meer dan de voorgalerij zou willen zien,
op te sieren. Alles verliep naar wens, dank
zij de uitstekende bediening der drie keurig
geklede bedienden. Bij het vertrek maakte
mevrouw Velds, die tersluiks nog een blik
waagde door de openstaande deuren (ex
pres opengelaten!) naar de binnenkamer,
ons haar compliment over de keurige wijze
waarop we waren ingericht. De overste zei
niets. Hij glimlachte en had zoals wij uit
zijn blik meenden te kunnen opmaken, de
zaak wel door.
In de conduite van ieder officier kwam de
vraag voor, die in eerste instantie, wat
de luitenants betrof, door de compagnies-
cdt en t.a.v. de kapiteins door de batajons-
Een foto uit 1916 van de kenarielaan tussen het kampement en de benteng in Ambarawa.
(Foto uit collectie Met. G. H. v.d. Werff)