Nog iets over Bagan Si i Api in de dertiger jaren Enige maanden geleden (TT van 15 mei en 1 juni 1972) las ik in Tong Tong twee inte ressante artikelen van de heer van Seventer over Bagan si api api. Zij deden mijn herinne ringen teruggaan naar 1933, toen ik zelf als jong ambtenaar van de zeevisserij naar die plaats werd gezonden om er een onderzoek in te stellen naar de economische toestand en naar de mate van wenselijkheid om van Overheidswege een of andere vorm van steun aan de toen noodlijdende visserij te verschaffen en tevens om te rapporteren over de in die dagen fel woedende strijd tussen de djermal-vissers en de tji-tji vis sers. Het deel van mijn rapport, dat over die strijd gaat, heb ik helaas in mijn per soonlijk archief niet meer terug kunnen vinden. Ik wil er echter toch wel iets over vertellen, omdat de tegenstelling tussen djermal- en tji-tji vissers een belangrijk aspect was van het visserijbedrijf in Bagan, dat - zoals de heer van Seventer al schreef - een in het Indië van toen zeer interessante stad was; de tweede vissersplaats ter we reld in kwantiteit van gevangen vis na Ber gen in Noorwegen; een stukje China in een Islamitisch land, waarop de Indonesische bevolking - een kleine minderheid zijnde - niet of nauwelijks enig stempel drukte. Djermal contra tji-tji. De djermal (de heer van Seventer gebruikt het woord zero, maar dat is meer de algemene benaming voor visfuik) is een groot houten staketsel in zee gebouwd van lange en zeer lange palen, die uit het Bagan omringende bosgebied op legale of illegale wijze worden gekapt en in de zeebodem geslagen in de vorm van een enorme fuik. De uiteinden van de armen liggen naar de open zee toe ver van elkaar en de vis komende uit de betrekkelijk nauwe en daar door visrijke Straat van Malakka komt tus sen die naar de kust en naar elkaar toe lopende armen en wordt aan 't einde van de djermal opgevangen. Daar is een heel stei- gerwerk opgericht met als dak een meters hoog ruim plankier, waar ook de vissers, soms gedurende een paar weken achter el kaar, hun huisvesting hebben. Het bouwen van een dergelijke djermal vergt een grote kapitaalsinvestering (in die dagen zelfs al gauw een ton) en het is dan ook wel be grijpelijk, dat de Chinese eigenaren met argusogen de opkomst en de ontwikkeling in het begin der dertiger jaren van de tji-tji aanzagen, die ook haar visterrein in de brede Rokanmond had. De tji-tji is een groot visnet, ook in de vorm van een fuik. Op een foto in het eerste artikel van de heer van Seventer zijn ze hangende aan lange droogpalen afgebeeld. Terwijl de djermals vaste visfuiken zijn en onverplaatsbaar, zijn de tji-tji's niet aan een bepaalde plaats gebonden en kan er overal mee worden gevist. En nu gebeurde hetgeen de djermal-eigenaren al hadden gevreesd; zij oefenden ook hun visvangst uit op plaatsen vóór de djermals en kaapten a.h.w. een deel van de vis voor deze vaste vis fuiken weg. Bagan werd er sterk door beroerd en steeds scherper spitste zich de verhouding tussen de beide partijen toe, wat herhaaldelijk tot ongeregeldheden en ordeverstoringen aanleiding gaf. Zelfs be stond het vermoeden, dat moordenaars aan de Overwal op Malakka waren gehuurd om kopstukken uit de weg te ruimen. De ne- derlandse politie-inspecteur in Bagan had handen vol werk en wilde inderdaad wor- den voorkomen, dat het tenslotte op moord en doodslag zou uitlopen, wat door tactvol optreden van de controleur nog steeds was voorkomen, dan was een spoedige regeling uiterst gewenst. Ik herinner mij in mijn rap port van destijds de suggestie te hebben gedaan om tot een verdeling der visgronden te geraken, hetgeen er in feite op neer zou komen, dat de tji-tji vissers niet meer in het vangstgebied van de djermals zouden mo gen vissen, maar dat aan hen andere vis gronden zouden worden toegewezen, die een goede compensatie zouden moeten bieden. Een biologisch onderzoek van het grote gebied van de Rokanmond zou daar aan vooraf moeten gaan. Hoe deze zaak zich verder heeft ontwikkeld weet ik niet meer precies. Ik was later niet meer bij de zeevisserij betrokken, maar op ander terrein van het Departement van Economische Zaken te werk gesteld. Invloed van de economische crisis der dertiger jaren op Bagan. Enkele symptomen. Bagan was in 1933 al enige jaren in de greep van die crisis. De vis, die werd uit gevoerd - met als voornaamste producten de z.g. "ikan boesoek" en trassi, welke men op iedere passar op Java kon kopen, maar die o.m. ook naar Singapore en Ma lakka werden geëxporteerd - was sterk in prijs gedaald en bracht de economische situatie in die plaats op een gevaarlijk punt. Op vrijwel alle gebieden van het leven in Bagan waren de symptomen drastisch merk baar. De Chinese bevolking, volgens de volkstel ling van 1930 nog 12000 in getal, liep terug tot 9000. Een groot deel van de 3000 ver schil was op eigen houtje naar China terug gegaan of op kosten van de Tjin Goan Club (de algemene visserijclub). Velen zochten hun heil bij de visserij op de "Overwal". Deze mensen lukte het aldaar echter ook niet. In Malakka liet zich de economische depressie in het visserijbedrijf evenzeer gevoelen. Weliswaar werkte men er met lagere kosten (zout en opium waren er be langrijk goedkoper) maar de grote visrijk- dom zoals de Rokanmond die kent, heeft men daar niet en die natuurlijke factor is het, die het visserijbedrijf te Bagan op zijn plaats bindt en zelfs bij hogere productie kosten aantrekkelijker maakt. Ik neem aan, dat zulks nog altijd het geval is. De lonen daalden eveneens sterk. Bagan had een tijd gekend, waarin een koelie honderd gulden en meer per maand ver diende; dat men b.v. voor het dragen van een koffer van de aanlegsteiger naar de pasang-grahan - slechts een korte afstand - een ringgit moest betalen. Dat was de gou den tijd in de visserij. In 1931 verdiende een visserskoelie nog maar 20 25 gulden per maand plus vrije voeding op de djermals plus een deeltje van de vangst van een bepaalde vissoort, die hij voor zich zelf mocht houden. In totaal was zijn loon toen nog te waarderen op 40 a 45 gulden per maand. Het vaste loon werd daarna allengs minder en verviel tenslotte geheel. Alleen de vrije voeding en een beetje vis bleef als beloning over. Nog enkele economische gegevens uit die dagen. De totale hoeveelheid uitgevoerd visproduct uit de onderafdeling Bagan si api api be droeg in 1929 - dus het laatste jaar voor het begin van de economische crisis - 52 millioen kg. In feite lag het getal hoger, omdat aanzienlijke hoeveelheden vis werden opgekocht bij de djermals en door vaartui gen van de Overwal direct daarheen ge ëxporteerd. In 1930 begon men reeds de minst rendabele djermals te verlaten. In 1931 was de uitvoerhoeveelheid al gedaald tot ca. 40 millioen kg. Ongeveer 65 daar van vond zijn afzet op Java. De prijzen liepen van 1929 tot einde 1931 terug: voor gedroogde vis van ƒ11 tot 7,85 per picol, voor trassi van 6,50 tot 4,75, voor garnalen van 38 tot 20, voor garnalenschillen van 4,20 tot 1,35 en voor vismaag van 300 tot 210, De totale uitvoerwaarde bedroeg in 1932 nog slechts 5.5 millioen gulden. In 1932 verlaagde de zoutregie de zoutprijs van 5,35 tot 4,per zak, hetgeen voor de visserij een grote steun betekende in haar strijd tegen de slechte economische toestand. Voor een middelmatig groot be drijf, dat b.v. 500 zakken zout per jaar ge bruikte, leverde die verlaging een bedrag van 675 aan kostenvermindering op. Het zoutverbruik was uiteraard in Bagan zeer groot. Het bedroeg in 1931 een 180.000 zakken van 100 kg. Een of tweemaal per maand kwam er een boot van de zoutregie van Java in Bagan aan. Het opiumverbruik - een belangrijk conjunc tuursymptoom in Bagan - daalde drastisch van 1.375.000 in 1929 tot 466.000 in 1932. De prijs van opium was in die jaren niet gewijzigd en bleef op 23 per thail. Bagan heeft voor huizenbouw, voor wegen bouw (veel wegen zijn van hout en op palen gebouwd) voor djermals en trassi-kisten, alsmede voor de plantarans (grote houten droogvloeren^voor de vis) en voor brand hout enorm veel hout nodig, dat voorname lijk uit de omgeving wordt verkregen. De houtprijzen daalden destijds tot op de helft en de retributie, die Boswezen hief, bleef op gelijke hoogte, zodat deze wel ongewoon zwaar ging wegen. Geen wonder, dat dief stal van hout in die jaren sterk toenam en dat de retributie tenslotte wel moest wor den verlaagd. Wat het betalingsverkeer van Bagan met Java en het buitenland betrof, dit werd in plaats van door bemiddeling van de poste rijen en de banken steeds meer gedaan 'door de z.g. tjintjoe. Dit was een vertrou wenspersoon, meestal een opvarende van een der Bagan aandoende boten, die zich belastte met het in orde brengen op ande re plaatsen van allerhande zaken, o.a. met het overbrengen van geld. Hij verrichtte deze diensten tegen een geringe vergoe ding, althans goedkoper dan posterijen en banken. Dit alles is uiteraard niet meer relevant, doch het geeft toch even een beeld van het Bagan uit die dagen, dat vermoedelijk wel een van de merkwaardigste plaatsen buiten China in het Verre Oosten was en - naar ik aanneem - nog wel zal zijn. De echte crisistoestand in Bagan werd be trekkelijk snel overwonnen, dank zij de ver laging der zoutprijzen en de vermindering der houtretributie, maar vooral ook door het snelle aanpassingsvermogen aan slech ter wordende omstandigheden, dat Chine zen kenmerkt. Reeds in 1933 begon een zekere stabilisatie van de toestand op te treden en was het ergste crisisleed voorbij. Het visserijbedrijf in Bagan si api api kon weer vooruit. Drs C. N. de Boer 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 21