BIRMA TERUGGEZIEN <z£)jaga ^Qoemak ASAL USUL Als begunstiger van de Oorlogsgraven stichting had ik het voorrecht om het graf van wijlen mijn broer op het Ere- veld Thambyuzayat in Birma te bezoe ken. Ik behoorde tot de deelnemers aan de 2e groepsreis van 7 tot 16 de cember 1972; de 1e groep vertrok begin november, eveneens voor een periode van acht dagen. Beide reizen werden voor het eerst georganiseerd, daar het eerder niet mogelijk is ge weest inreis-visa van de Burmese regering te verkrijgen vanwege de ge geven omstandigheden. Een DC-8 van de K.L.M. bracht ons in ruim 1.1 </2 uur in Rangoon. Door een vertraging op Schiphol en in Karachi kwam ons gezelschap van 27 personen vijf uren later op de plaats van be stemming aan. De bus reed ons naar het INYA LAKE HOTEL, voorzien van alle gemakken, rustig gelegen aan de oever van het INYA-meer en omgeven door mooie tuinen. De eerste dag hebben wij een rondtour door de stad gemaakt en een bezoek gebracht aan de Shwe Dagon Pagode - 2500 jaar oud en ruim 100 m hoog, bedekt met bladgoud en aan de top ingelegd met edelstenen. Het moest blootsvoets gebeuren, slippers en san dalen bleven dus in de bus achter. Er viel een heel complex om de Pago de te bewandelen en er was alle ge legenheid om te filmen en foto's te maken. in één der gangen waren kleine win keltjes opgesteld met allerlei snuiste rijen. Het volk is heel vriendelijk. De taal is moeilijk, (er wordt overigens veel Engels gesproken.) Onze gids Sylvia begeleide ons bij de excursies. De tocht naar het Ereveld Thambyu zayat op zondag 10 december was ta melijk vermoeiend, 's Morgens vroeg reden wij naar de Airport, waar een Fokker Friendship voor ons klaar stond Toen ik een jaar of vijf was, bewoonden we een oud-indisch huis met een open voor- en achtergalerij en een groot erf. Op een avond, het was volle maan, liep ik over het lange gangpad naar het toilet toe, toen ik ineens op het erf voor een bosje struiken een gehurkte gedaante zag met lange grijze haren. Stokstijf van schrik bleef ik staan. "Schrik niet meisje, ik ben het", zei de oude gedaante en ik herkende de stem van onze tuinman, een oude ka- keh. Ik was niet helemaal gerustge steld, want zo kende ik onze kakeh niet, zo met die lange haren. Na enige aarzeling ging ik naar hem toe en toen herkende ik hem toch wel. Ik hurkte naast hem neer en vroeg hem hoe hij ineens aan die lange haren kwam. "Die heb ik altijd", legde hij uit, "maar om ons in 35 minuten naar de haven stad Moulmein te vliegen. Er werd in het vliegtuig ontbeten. In Moulmein gearriveerd reden wij in drie trucks nog kilometers ver naar het Ereveld - dat er keurig onderhou den uit zag. Na een voorwoord in het Engels door de Burmese beheerder werd er door onze reisleider en de oudste deelneemster een krans met de Nederlandse driekleur bij de Gedenk naald gelegd en twee minuten stilte in acht genomen. Daarna konden de nabestaanden hun lang vooraf bestel de bloemen in ontvangst nemen en deze bij de graven van hun familieleden leggen. De plechtigheid en de persoon lijke bloemlegging na tientallen jaren had diepe indruk op ons gemaakt. Een schaduwrijke plek onder een boom werd gevonden om een flesje frisdrank te gebruiken. De meegebrachte lunch werd in de bungalow van de beheerder genuttigd, waarna de terugtocht aan vaard kon worden. Onderweg werd nog even gestopt bij de beruchte "Birma Spoorweg". Met een dag-pauze er tussen (wel in Pegu even een kijkje ge nomen en 's avonds bij de Chinees gegeten), zijn we 21/2-dag op excursie geweest en vlogen hiervoor naar het nabij gelegen Mandalay en Pagan. In Mandalay bezochten wij de Ivory-shop en konden ivoren voorwerpen kopen, om daarna een Pagode te bekijken met een reuze Buddha en vele kleine win keltjes. De gerieflijke guesthouses in Pagan verschaften ons een aangename lo- geergelegenheid. In deze plaats werd een lakfabriek bezocht. De volgende middag vlogen wij in één ruk naar Rangoon terug en zo liep ons verblijf in Birma haast ten einde, want de vol gende avond moesten wij terug naar Nederland. E.H. gewoonlijk zitten ze verstopt onder mijn hoofddoek." Natuurlijk, ik begreep het toen. Toch bleef ik hem er onwezenlijk vinden uit zien. "Waarom zit je hier eigenlijk?" vroeg ik. "Ik waak", zei hij. Mijn onrust werd meteen weer groter. "Waak je? Verwacht je dan dat er iets gaat gebeuren?" De kakeh glimlachte: "Neen, maar het is altijd goed te waken." Ik was niet helemaal gerustgesteld. Hij zou er heus wel een speciale reden voor heb ben, voor dat waken, dacht ik. Hij was al zo oud; hoe lang zou hij het waken volhouden? En als hij dan in slaap viel, wat dan? "Hoe lang blijf je waken?" vroeg ik. De kakeh glimlachte weer: "Wees maar gerust. Er is een ander die over dit huis waakt." "Wie is dat dan?" vroeg ik verbaasd. "Dat zal ik je morgen wel vertellen", was het ant woord. De volgende dag zag ik de kakeh be zig met het aanvegen van het erf. Hij zag er zo gewoon, zo reëel uit, dat ik me afvroeg of ik het gesprek de avond tevoren niet had gedroomd. Maar de kakeh keek op van zijn werk en wenkte mij naderbij te komen. "Ik zou je nog van de djaga roemah vertellen. Hij woont achter het huis, maar je kunt hem niet zien." "Waar?" vroeg ik. "Loop er maar heen, dan weet je het wel." "Hoe kan dat als ik hem niet zien kan?" "Loop er maar heen", zei de kakeh. Dus liep ik naar het erf achter de bij gebouwen. Het was een stuk dat braak lag en waar wij zelden of nooit kwamen. Nieuwsgierig en ook wel wat bang liep ik er wat rond. Plotseling wist ik het, voelde ik het. Het was heel vreemd, ik kreeg het koud, kreeg kippevel, en had deson danks een gevoel van veiligheid, van geborgenheid. "Hier?" vroeg ik. De oude tuinman knikte. De kakeh had niet om geheimhouding gevraagd; toch duurde het nog enkele dagen voor ik er met mijn broer over sprak. Die wou meteen ook uitvinden waar onze djaga roemah zijn verblijf had. Al gillend: "Huisbewaarder, huis bewaarder, waar woon je?" rende hij kris kras over het achtererf, enkele malen ook over de bewuste plek. Maar natuurlijk: hij voelde niets. Meisjes kun je ook van alles wijsmaken, was zijn conclusie. YVONNE Vrij regelmatig komen bij ons verzoeken binnen om te helpen met het opsporen van stambomen of om op te zoeken in onze oude jaargangen of vroeger wel eens wat in ons blad gestaan heeft in de rubriek van Navorser over zus of zo. Het laatste is moeilijker dan U denkt: wij hebben er doodgewoon geen tijd voor om zoiets nog op te zoeken, maar wij bieden de verzoekers altijd aan om zelf maar eens op ons kantoor te komen bladeren. Dat kan men vaak niet. Wel, daarmee is de kous helaas af. Gek, vroeger, toen wij de rubriek hadden, werden we voortdurend getracteerd op ge mopper, want wat moest men toch aan met al die asal-usul, die zo onleesbaar waren en oninteressant, enz. enz., want anyway jongere mensen hadden er tóch helemaal niets meer aan, die immers geheel assimi leerden, enz enz. Maar nu al die jongere mensen ouder worden, tonen ze juist nog méér interesse voor stambomen en genea logische uitpluizerijen dan de ouderen! Maar ja, intussen sterven de oudjes die dat werk nog deden, uit. Een soort liefde voor historisch werk sterft met hen uit - en daar door raakt in het historische werk zelf op den duur de klad. Maar wat wil je: ook dat is even onafwendbaar als elk ander ver loop van gebeurtenissen in deze wereld. Je leert veel bij Tong Tong 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 4