De Bali-Expeditie Van 1906 (ll§) BALI, LAND EN VOLK Dit is het derde deel van de herinne ringen van jhr. dr. H. M. van Weede aan de Bali-expeditie van 1906. Het eerste stuk verscheen op 15 nov. jl.; het tweede op 1 febr. jl. Dat de belangstelling van de lezer niet gediend is, wanneer zo lange tijd verstrijkt tussen twee delen van een aaneengeschakeld verhaal realiseren wij ons ten volle; wij zullen ons best doen dit in de toekomst te voorko men! Red TT. De andere ontsnapte over de grenzen en werd door de Dewa Agoeng van onze Re gering opgeëischt, maar deze weigerde de schuldige uit te leveren, wetende welk lot hem bij zijn heerscher wachtte. De vorst stelde daarop voor, de man in het bijzijn van 'n Nederlandsche ambtenaar in Kloeng- koeng te doen krissen, doch ook dit werd afgewezen en de schuldige werd nu tot levenslange verbanning veroordeeld, een voor de Baliër zeer zware straf. Toen de vorst op zijn onredelijke opvatting van het geval attent werd gemaakt, antwoordde hij, dat wanneer blanken op het zwaarste mis drijf dat zij kennen - ni. moord - de dood straf stellen, het toch niet verwonderlijk was dat hij dezelfde straf eischte voor het geen hem het ergste toescheen, t.w. echt breuk, of het huwelijk eener hooggeplaatste vrouw met een man uit een lagere kaste. Dat de Europeanen dit vergrijp zoo licht tel len, was hem niet verklaarbaar en dat hij in deze onpartijdig te werk ging, was wel ge bleken uit de wreede doodstraf op zijn last aan zijn eigen kinderen voltrokken. Niet slechts handelde hij daardoor overeenkom stig de adat en deed hij daarmede zijn go den een genoegen terwijl hij er onheilen door afwendde van zijn land, maar zijn eer, die hij meer achtte dan een mensenleven, kon hij slechts op deze wijze herstellen. Zulke uitingen veroorloven een diepe blik te slaan in de ernstige opvattingen der Ba- liërs ten aanzien van hun godsdienst-opvat tingen welke tevens de verklaring behelzen hunner ongeëvenaarde daden van zelfop offering. Het geheele leven van de Baliër wordt door zijn godsdienst beheerscht, de vele poera's in de dessa's en de talrijke huistempels in de kampongs wijzen genoegzaam daarop. Volgens de leer der zielsverhuizing kan alleen door verbranding van het lichaam de ziel in de hemel van Indra en van daar in de Siwaloka binnengaan; de verbranding bezit derhalve een grote beteekenis en de langdurige en kostbare voorbereidselen voor een meieboe (lijkverbranding) zijn oor zaak dat de lijken voorloopig en oppervlak kig worden begraven op de sema (begraaf plaats), om later te zamen aan het vuur te worden overgeleverd. Evenals in Voor-lndië is de bevolking in vier kasten verdeeld. De hoogste daarvan wordt gevormd door de Brahmanen, of Ida's, waaruit de padandas (priesters) voortko men; deze zijn van het wereldlijk gezag uit gesloten en doen niet aan politiek, maar hebben de rechtspleging in handen. Zij bezitten verscheidene voorrechten; ver dient een Brahmaan straf, zoo bedraagt zij slechts 1/10 van die, waarmede de soendra hetzelfde misdrijf zoude moeten boeten; tegenover deze privilegiën staan echter hooge eischen wat opleiding en levenswijze betreft. De waardigheid van padanda be staat in de regel slechts in enkele familiën. De poerokita of huispriester van de vorst, oefent doorgaans veel invloed uit en wordt ook in alle staatsaangelegenheden door zij nen gebieder geraadpleegd. Na de kaste der Ida's komt die der Satrya's of ridders, die de titel van Dewa dragen; op deze titel hebben de vorsten van Kloengkoeng, Gian- jar en Bangli, recht, in tegenstelling met die van Karang Asem en met de vroegere rad ja's van Badoeng en Tabanan. De leden van de genoemde kaste mogen, wat hand werk betreft, zich slechts aan de wapen handel wijden. Tot de Balische adel behoort de derde kas te, die der Wisya's en der Perbali's, aange sproken met de titel Goesti die oorspron kelijk de landbouwende bevolking vormden, In de laatste tijd maakten zij zich in sommi ge rijken meester van de troon, zodat de scheiding tussen hen en de Dewa's minder groot is geworden dan zij vroeger was. Zeer belangrijk is daarentegen de afstand, welke hen van de leden der laagste klasse, die der Soedra's of Kaoela's scheidt, die een leven leiden dat der slavernij nabij komt; op deze rusten slechts lasten en vernede ring. Eindelijk zijn er op Bali nog afstamme lingen der oorspronkelijke bewoners te vin den. Slechts in weinige desa's komen zij uitsluitend voor; hunne gewoonten en hunne taal verschillen geheel van die der overige Baliërs. De mindere man op Bali is van nature ar beidzaam en vredelievend; hij doet niets liever dan zijn veld bebouwen, een werk zaamheid waarin hij uitmunt. Ofschoon afkeerig van de oorlog, trekt hij onmiddellijk ten strijde op de stem van zijn vorst. Nieuwsgierig en vrijpostig tot het brutale toe ten aanzien van vreemden, is hij zeer gevoelig voor beleedigingen, waartegenover een groote ontvankelijkheid staat voor lof en goede woorden; vroolijkheid, levendig heid van geest en grote zinnelijkheid zijn bij hem karakteristiek. Hartstochtelijk wordt hij licht op 't gebied van 't spel en op dat van de hanengevechten en maar al te dikwijls is hij van opiumschuiven niet afkeerig. De zin delijkheid kan niet tot zijn hoofddeugden gerekend worden. De flink gebouwde Baliër, met zijn fijn be sneden gelaatstrekken en krachtige uitdruk king, weet van de voordeelen welke de natuur hem schonk goed partij te trekken en kleedt zich eenvoudig maar met smaak. Hij draagt een kambèn of lap om het lichaam, die van heupen tot de knieën af hangt en die opgehouden wordt door een saboek of buikband. In de krijg bedekken de mannen het bovenlijf met een kort buisje van schelle kleur en schorten de kambèn zoveel mogelijk op. De kris met zwaar ge vest die zij dragen, is een artikel waarin grote weelde en verscheidenheid wordt ge vonden; de Baliërs bevestigen haar achter op de rug, waar zij uit de sarong steekt, hetzij rechtop, hetzij schuins naar rechts, soms bedekt door een slip van het kle dingstuk. Vol bewondering ben ik meer malen blijven staan voor een aanzienlijken Baliër in diens eenvoudige en toch schil derachtige dracht, welke de schoone lijnen van zijn krachtig lichaam, liet zien; zijn lange haren sterk naar achteren gekamd, soms met twee roode bloemen achter de ooren, die met de donkere oogen en het ge bruinde gelaat harmoniëerden. Edel en vol zelfvertrouwen ziet men zulk een hoogge plaatste daarheen gaan aan het hoofd zijner volgelingen, die hem verschillende attribu ten nadragen en die overeenkomstig in hun ne verschijning niet veel van hem afwijken. Bij de mindere man is het uiterlijk vertoon in alle opzichten minder opvallend dan bij de adel, doch in beginsel is het meestal aanwezig. De forsch gebouwde vrouwen dragen de schouders ontbloot en weten de schoonheid welke aan haar ras eigen is, door hare kleeding nog te verhoogen. Wat de bouwkunst der Baliërs betreft, zoo verdienen hunne poera's of tempels, groot en klein, als producten der Hindoe'sche kunst het meest de aandacht. Niet alleen getuigen de overblijfselen van oude monu menten van de groote kunstzin van dat volk, steeds verrijzen er nieuwe poera's en ge bouwen, die in gunstig contrast met het geen men soms in Europa kan waarnemen, geenszins achterstaan bij hetgeen door de voorvaderen gebouwd werd. Zooals de heer G. P. Rouffaer het uitdrukt in zijne voorrede tot het werk van de heer Nieuwenkamp, "Bali en Lombok", "is den Baliër de klove tusschen godsdienst en kunst, zoo scherp waarneembaar in het moderne Europeesche leven, als aan alle meer eenvoudigen vreemd. Zij maken nog mooie dingen ter eere hunner goden. En de stille toewijding die in zulk een reli gieus, artistiek gevoel leeft, de innigheid van streven, buiten alle jacht naar eer of vermogen voort te brengen. Hier leeft de gewin om, beademt het beste wat zij aldus kunst, hier zijn volksleven en volksgods dienst en volkskunst nog één mooi geheel". De poera's kunnen in de tijd van oorlog gemakkelijk tot versterkingen worden inge richt, evenals de poeri's of paleizen. Deze laatste en de djrós of woningen der poeng- gawa's en der meer gegoeden, komen uit een oogpunt van artistieke waarde onmid dellijk na de poera's in aanmerking. Hetgeen op het eerste gezicht bij een vorstenpoeri opvalt, zijn de hooge massieve muren, de hooge poorten met opgaande stoep en de ligging aan het voornaamste kruispunt in de desa's; meestal staan er een hooge to ren, waarop een tong tong is opgesteld en een hanenklopbaan, bij. Wat de bouwtrant betreft der erven in de kampongs welke gedurende de krijgsver richtingen op Bali en Lombok zoozeer de aandacht heeft getrokken, zij vermeld dat elk erf een geheel ommuurd geheel vormt, bestaande uit talrijke, eveneens ommuurde, afdeelingen waarin zich met lalang overdek te, open paviljoens bevinden. Het erf wordt gewoonlijk omgeven door een kleimuur, welks hoogte afwisselt tussen 1 en 2'/2 meter. Een smalle opening aan de weg dient als deur en wordt 's nachts met bam boe afgesloten; de hooge dorpel waarvan 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 12