Uit een brief van een "oude Tjih" (75)
van Sawahbesar
OOM FREDDY
Het zal sommige lezers misschien ver
bazen dat we ondervolgend brieffrag
ment plaatsen, dat (zoals zoveel in
Tong Tong) beschouwd wordt als
"waardeloos sentiment". En zelfs in
Indische kringen vindt men: "Weg er
mee. Het is tóch allemaal voorbij!" Wie
echter in zelfs het modernste Neder
land en Europa rondkijkt, zal merken
dat ook hier "met sentiment" terugge
blikt wordt op het verleden. Posters,
foto's, kleding, literatuur uit voorbije
dagen worden weer opgediept en krij
gen vaak ereplaatsen in tijdschriften en
kronieken.
ledereen begint in te zien dat Tong
Tong toch "niet zo gek" was met zijn
boeiende recapitulatie van het Oude
Indië. Niet alleen blijkt veel voorbij's
boeiend en leerrijk te zijn, chroniqueurs
en historici halen er massa's feiten uit
voor de heropbouw van betrouwbare
geschiedkundige bronnen. Zo zullen
later Indonesische historici uit menige
Tong Tong nuttige aanvulling putten
van vervelende vacuums in rapporten
en kaarten. Alleen beperkte, domme
mensen gooien het verleden weg. En
menige geleerde onderzoeker zal nog
eens het gave geheugen van F. Ost
prijzen die ondervolgende herinnerin
gen van Betawie optekende- Red.
Ten eerste ben ik in Sawah Besar geboren
en getogen. Maar toen ik getrouwd was en
vaak overgeplaatst, was ik wel vaak voor
een paar jaar weg. Maar als ik terug was
in Batavia, dan vestigde ik mij altijd weer
in Sawah Besar. Ik heb Harrie Kempees
gekend, de djago, van jongen af aan ook
een sinjo Sawah Besar en die helemaal
nooit in Kemajoran heeft gewoond, zoals ik
in T.T. heb gelezen. Ik ken de hele fam. Kem
pees, Harrie, Jan, Ferdi, Nora en Mike. Ik
ken hen allemaal heel goed, daar de moe
der van Harrie Kempees de vrouw van mijn
oudste broer was geworden. Ik zal hier
een paar namen van de echte sinjo's van
Sawah Besar noemen, die helaas al over
leden zijn. Dit zijn geen gemakkelijke
Njoo's, Lèlèng Micolai (Westerkamp), Tjalie
en Louis, Hendrik, Harrie Jacobs, bijge
naamd Jacob Orai (slang), Janus en Julius
Vogel, Atje van Hemert, Ventje Roeland en
nog enige anderen. Nou, deze Njoo's zijn
ouder dan ik zelf, maar ik ken hen, omdat
ik twee oudere broers heb, die deze lui
kennen. En zij kennen stuk voor stuk spel
poekoelan (ook wel Ginsjouw genoemd),
geen Pentjah! Wat je bedoelt met Sawah
Besar, Gg. Budding, dat wordt genoemd
door ons, zowel door de Indonesiërs, Sa
wah Besar sebrang of Sawah Besar pa
Djahman. Deze pa Djahman was (goeroe)
leermeester in poekoelan.
Daar zijn ook Indo's van Sawah Besar
Sebrang, die bij pa Djahman poekoelan
spel leren. Bij ons is dat Sawah Besar We-
dana Thamrin. Hij wordt genoemd Wedana
bibit. Deze oude wedana woonde zelf, toen
hij nog wedana was, aan de voorkant
van Gg. Wedana in dat grote huis, dat
later voor een kliniek is gebruikt. Die We
dana Thamrin heeft vier zoons. De oudste
is Hoesni Thamrin loco Burgemeester ge
weest van Batavia, lid van de Volksraad.
Ook heeft die oudste Wedana een dochter.
Ik ken ze allemaal persoonlijk, daar ik bij
hen thuis kom. Tjalie, weet je, je schreef
over de bioscoop Alhambra en de pasar er
tegenover. Dat is in Gg. Larai. Dat heet
Gg.Larai, omdat vroeger precies naast die
Gg. aan de grote weg, dus aan de rechter
kant van die gang, wat nu naar Alhambra
en de pasar loopt, een wagen en smederij
was van de fam. Larai en familie nog van
de familie Bancuret, ook aan de grote weg
van Sawah Besar wonend; ik denk naast
de fam. de Rozario, die later Ingenieur is
geworden. Die pasar tegenover Alhambra
heet pasar Tjiplak. Misschien, als zij daar
komen eten, soeka njaplak met hun mond.
Waar de Alhambra nu staat, hadden petak-
huizen gestaan en ik kan mij nog herinne
ren, wie daar gewoond hadden. Waar nu
die passar Tjiplak staat, was een klein
complex kampong. Waar precies nu die
pasar staat, had een doekoen sirih ge
woond. Toen brak in dat huis van die
doekoen sirih brand uit.
Je hebt daar ook een kramat onder drie
djatibomen. Later was die smederij en
Wagenmakerij overgenomen door die En
gelsman Vaoden. Deze Vaoden was vroe
ger stalhouder van Hotel der Nederlanden.
Die stallen met paarden waren op Petje-
nongan, tegenover Gg. Pandjang, waar ijs-
depot van Petodjoijs staat en naast die rijke
Fam. Aronds. Dat hele complex met de
huizen in Gg. Zecha binnen komend links
van Petjenongan is door Firma Kolff. ge
kocht tot die bong tjina in Gg. Zecha. Ook
in Gg. Ceylon de huizen te beginnen waar
Loriaux, Laquis, gewoond hebben is nu van
Kolff.
Nu weer wat over Sawah Besar. Je noemde
Gg. Arab en Asem Reges. Ik zal je precies
zeggen, welke gangen er zijn, als je van
Pontjol Sawah Besar de Drossaersweg in
gaat. De eerste is Gg Djapar, tweede Gg.
Pontjol, 3e Gg pa Siien, 4e Gg. Arab, 5e
Gg. Wedana, 6e Gg. Alfoe, 7e Gg. Asem
Reges, 8e Gg. eigenlijk Pasir Poetih, maar
veranderd in Drossaersweg binnen, 9e Gg.
Eduard, genoemd naar Eduard Coudron, je
weet wel misschien wie Coudron is. Dan
komt Gg. Kebon Djeroek, ietsje verder heeft
een pestbarak gestaan, waar nu 'n Internaat
is. Verder waren er voorheen Chinese gra
ven. Toen liet de Gemeente die graven met
dynamiet opblazen en de beenderen werden
in aarden tonnen geplaatst. Toen zijn aan
die weg, Drossaersweg, huizen gebouwd.
Daar hebben, zover ik mij herinner, de fam.
van Boeng, Adé en Cobie de Rozario ge
woond. De vader Jan werkte in Priok bij de
K.P.M. Die Adé woont er nu nog en doet
aan de visvangst.
Ook heeft de Fam. van Dalen van de Ge
meente daar gewoond. Later hebben ze de
Baljuwweg aangelegd met die grote, mees
tal door Chinezen bewoonde gebouwen op
gezet. Dat heette vroeger Taman Sari.
Maar in 1908 kon je vanaf Gg. Asem Reges
al niet meer met de deleman of sado naar
Prinsenlaan Manga besar gaan; belok (mod
der). De wielen gaan tot de helft in de
modder en vanaf waar nu dat Internaat
staat, is nog oetan en klappertuin in 1908.
Je weet de limonadefabriek Lourdes, daar
was een bloementuin geweest van Hadji
Djoenet en als je langs die fabriek door
loopt, waar nu de Politie-kazerne is, waren
voorheen paddi-velden. Daar kon je vroe
ger al hazen schieten en bestond rawah
Poeter nog (boekan es poeter.) Wij gaan
daar vaak kattepullen of met de King of
Daisy buks op vogels schieten; ook keti-
moen, djamboe, mangga, djagoeng en klap
pers jatten. Soeda, ik ken de hele streek
tot en met Antjol aan toe. De weg naar
Antjol was vanaf de electrische tram brug
bij de varkensslachterij nog een, wat ze
noemen, djalannan kebo, een voetpad met
links en rechts poehoen bloentas. Bladeren-
nja ook lekker voor lalap
F. Ost
Er is nóg iets zeldzaams aan deze herinne
ringen. Zij zijn opgeschreven door een
wandelaar, die zich de tijd gunde om over
al te zwerven, doorsteekjes te maken, praat
jes aan te knopen met iedereen. Dit soort
mensen is in de moderne tijd uitgestorven,
nu "natuurlijk" iedereen rijdt "om tijd (en
aanzien!) te winnen". Men weet niet hoe
ontzaglijk veel rijkdom men verliest omdat
men al rijdend niet meqr aandachtig obser
veren en rustig piekeren kan. In veel later
jaren zal Tjalie misschien nog bekend staan
als De Laatste Wandelaar! - T.R.
Hij kocht altijd katjang voor mij, oom
Freddy, en ik mocht er bij zijn. Hij in
stalleerde mij op de bagagedrager van
zijn fiets, kruiste mijn benen onder het
zadel en zei vooral zo te blijven zitten.
Het servet dat op de heenweg om zijn
hoofd geknoopt was, bungelde op de
terugweg gevuld aan het stuur. Thuis
gingen we op de stoep zitten. Hij pelde
de katjangs en gaf ze mij. Hij sprak
niet, want ik kon nog niet antwoorden.
Opeens kwam hij niet meer. De Japan
ners hadden hem opgepakt en naar
Ngawi gebracht; hij weet nu nog niet
waarom. Een paar maanden later capi
tuleerde Japan. Toen zij hoorde dat
oom Freddy weer thuis was, zocht mijn
moeder hem op. Zij vertelde dat hij
kaal geschoren was en mager en dat
hij bij het spreken zijn hoofd vast hield.
'Hij zegt dat hij niet goed meer kan
denken', zei mijn moeder.
Hij vertelt zelden over het leven in
Ngawi, maar wat hij zegt tekent hem.
Ngawi was voordien een militaire
strafgevangenis. Buiten de muren
groeide geen grasspriet, daar binnen
stonden een paar kaalgeplukte papaja
bomen. We kregen weinig eten. Toch
waren er een paar dingen waar ik nooit
toe heb kunnen komen. De Japanse
kampwachters speelden soms een
spel, ze wierpen de gevangenen een
vruchteschil of een sigarettepeukje toe.
Deze stortten zich daar op, erom vech
tend. De Jappen lachten. Ik stond erbij
en dacht: mij krijgen jullie niet zo ver.
Het constante gebrek aan voedsel on
dermijnt je gestel meer en meer. Je
merkt het niet en opeens ben je zo ver.
Op weg naar de cellen kon ik plotseling
niet meer normaal de trap op. Het
duurde een eeuwigheid voor ik boven
was. Daar heb ik me verscholen in een
WC om er te huilen. Het kwam mij zo
onredelijk voor te moeten sterven als
je pas zeventien bent.'
M.A.
16