HET GELUK VAN HET JAGEN De Nieuwste "Tjoek" Eigenaardig jachtavontuur moessQh BLADVULLING "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk" JOSé ORTEGA Y GASSET In de dertiger jaren waren wij gewend om ons vacantieverlof jagende door te brengen. Wij, dat waren twee gepensioneerde Hollandse militairen en ik verbleven dan die periode in de ruige atmosfeer van: kamponghuisje - dendeng droog- rekken - ammunitie en bush-bush. Zo waren we in 1934 in het Leuwida- marse in Bantam al een paar dagen bezig geweest met drijven, loeren en ngehojong (in blandanees: bersen d.i. loopjacht) met als resultaat nog geen 200 kg vers zwijn, toen een tapkoelie ons kwam vertellen van de overvloedi ge aanwezigheid van zwarthielen op de rubberonderneming Bantardjaja - het wemelde er gewoonweg van. Nu geloofden we dergelijke optimis tische berichten nooit onvoorwaardelijk Zelfs in de vlotste jachtverhalen kwa men er nog geen kudden voor van 60 tot 100 widjoengs (bergzwijnen). Tochwij werden nieuwsgierig en ik werd als jongste met twee geweren bewapend ter verkenning uitgestuurd. Na 2 uur achter mijn gids galangans kalies en steile glibberige "potongans te hebben overleefd kwam ik 's mid dags omstreeks drie uur aan in 'n kam pong aan de rand van de onderneming. Een van de tapkoelies, een jonge kerel (volgens zeggen praktisch een speel genoot van de tjelengs en gewend om met achterladers te schieten), wilde mij wel tegen het vorstelijk honorarium van 0,75 rondleiden en we moesten maar direct vertrekken. Ik had dus twee geweren bij me, mijn eigen een Brow ning automatic kal. 16 alsmede een Winchester automatic kal. 351; en ik speelde al dadelijk met de gedachte om Si Kentoet (vanwege vanzelfspre kende onhebbelijke eigenschap door mij bijbenaamd) met de Browning 'n rol te laten meespelen in het schietfestijn. Toen wij dan ook, nog steeds lo pend op de ondernemingsweg, in het daaraan evenwijdig lopend ravijntje begroeid met kreupelhout, varkens geluiden hoorden, vertelde ik hem fluisterend dat hij met het loper geweer aan de andere kant van het ravijn moest zien te komen en mochten de "bedoels" aan zijn kant uitkomen dan hoefde hij alleen maar te mikken - een pal vooruit te drukken en dan kon hij vijf keer schieten zonder te laden. Na nog een keertje een hinder lijk geurtje te hebben achtergelaten verdween hij om een bocht heen. Neergehurkt met mijn buks in gereed stelling wachtte ik op de komende dingen. Na een plotseling oplaaiend gegrom en biggen gekerm zag ik een dertig meter rechts van me grootvader zwijn uitkomen en toen ik op hem aanlegde sprong hij met een woeste brom weer in de tjenteh. Terwijl de troep rumoerend wegvluchtte hoorde ik opeens een heel zware man nenstem uit het ravijn vragen: "Ciel, wie zijn daar bij je", waarop links van me een jolige vrouwenstem antwoord de: "Bij mij staat Roeksa met een automatisch geweer in opdracht van een meneer varkens op te wachten". Instinctmatig liep ik, de ruige taal die toen uit de glagah klonk ontwijkend, de kant van de vrouwenstem op en na een bocht van de weg zag ik haar staan op de brug over het ravijn, mooi, lief en jong, in aangenaam contrast met de woeste omgeving; gekleed in een soort plusfour en leuk luchtig bloesje. En daar kwam ook de zware stem, verpakt in een kleine man uit het kreupelhout. VINCENT MAHIEU "Wat ik in de tuin deed" was de over bodige vraag, "wie of ik was en of ik toestemming had om in de tuin te ja gen." Ik maakte me bekend en putte mezelf uit in excuses, en na een reprimande te hebben geïncasseerd over het on verantwoordelijk bewapenen van koe lies met automatisch geschut werd ik uitgenodigd om met hen mee te jagen. Wij schoten die middag op vele groe pen varkens. Schwab, zo heette die employé, boekte resultaten, ik was een "wash-out". Ik werd te logeren uitge nodigd maar moest dat afwijzen bij gebrek aan verschoning; wel zou ik de volgende ochtend bij hen thuis ontbij ten. Na een koude nacht op een baleh- baleh, een vriesbad in de kali met pebeco-zeep en een schrapfuif met een tapmes langs mijn gezicht ging ik ont- bijtwaarts. Onder het genot van een kop koffie en geanimeerd pratend met mijn gast vrouw over Bataviaanse uitgaansge legenheden ging de "ontladen" Win chester af, waarmee ik had zitten spe len. De kogel floot langs mijn hoofd en sloeg door het dak heen.. Een onmogelijke situatie, een onzinni ge reeks van blunders, die gelukkig niet te zwaar werden gerekend, want wij zijn heel goede vrienden geworden en bij recent bezoek van de Schwaben hebben we alles nog eens opgehaald en er hartelijk om gelachen. F. H. van Loon Thans door de EIGEN uitgeverij uitgebracht Wederom voorzien van een prachtige band door Rogier Boon Verkrijgbaar bij Boekhandel "Tong Tong" f 9,90 plus f 0,90 porto Overgenomen uit: H. A. van Hien, De Javaansche geestenwereld. De Javaan onderscheidt vele natuur geesten, o.a. de antoe-laoet die door zeevarenden vooral wordt ge vreesd, omdat hij altijd slecht weder of eenig ongeluk voorspelt. Deze dui vel doet zich voor als een vurige bol of vlammende ster, die op de top der mast neerstrijkt en er meestal zoo lang op zitten blijft, totdat het zware weder of het ongeluk, dat zijn komst aangekondigd heeft, gekomen is. Een zich ook door zijn vurige gedaante kenmerkende duivel is: de kemamang, die zich als een groote, telkens uit gaande en weder opflikkerende vuur bol vertoont en dikwijls, vooral in don kere nachten, op moerassen of in het open veld te zien is. De persoon, op wien deze duivel neerstrijkt, wordt ge woonlijk van den schrik en angst ziek, vandaar, dat hij gevreesd wordt en men de plaatsen, waar hij wordt waar genomen, zoveel mogelijk ontwijkt. Noot van de redactie: Beschouwden westerse zeelieden het St. Elmusvuur soms ook niet als een onheilspellend teken? En hoe zit het met zelf ontbrandend methaan of moe rasgas? Lees, of herlees het sprookje "De dwaallichtjes" van Hans Christi- aan Andersen. 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 21