BELEVENISSEN VAN EEN RECHTER IN VOORMALIG NEDERLANDS-OOST-INDIE (XIII) DOOR MR. M. J. A. OOSTWOUD-WIJDENES Twee bijzondere gebeurtenissen op een landsraadzitting Er zouden op een morgen omstreeks 1929 voor de Landraad te Bangil (Oost-Java) maar twee strafzaken behandeld worden; en wel een eenvoudige diefstalzaak en een ge compliceerde moordaffaire met vier beklaagden er in. Het eerste geval leek weinig tijd te zullen nemen, al had de verdachte in het vooronderzoek schuld ontkend; maar er waren bij hem thuis enkele goederen gevonden, vermoede lijk van de diefstal afkomstig, en zijn verweer was heel weinig aannemelijk geweest, ook niet kloppend met enkele getuigenverklaringen. De hoofdgetuige, een doorsnee-desa vrouwtje, was s nachts in haar woning bestolen van wat kleren, sieraden en geld, alles ter waarde van iets meer dan 23,—; voor zo'n mensje een belangrijk bedrag Zij kwam dan ook kennelijk zeer tot straffen gezind voor de rechter; mogelijk ook met de (ijdele) hoop, van het haar ontstolene méér door 's rechters vonnis terug te zullen krijgen dan wat teruggevonden en, als stukken van overtui ging in beslag genomen, op de groene tafel lag. Afzonderlijk naast de bestolene op hetzelfde matje vóór- zittend recht tegenover de voorzitter van de Landraad, zat de beklaagde. Hij leek pienter en nogal oppositioneel' ge stemd, met zo'n air van: 'Ze krijgen me nooit te pakken!'. Hij ontkende ook maar enige schuld in de zaak te hebben, niet aan diefstal, niet aan heling, aan niets! Z'n sarongslip'trop hij stevig over zijn gekruiste benen en wachtte de aanvallen van zijn gerechtelijke belagers af. Aanvankelijk verliep de zitting traditioneel, d.w.z. traag door het moeilijk vergaren van de nodige personalia van de beklaagde en de getuigen: Telkens weer datzelfde gehan nes: Op de vraag: "Waar ben je geboren?", 'spoedshalve' verkort tot alleen: "Lahir?" Geboren?) keer op keer dat wezenlijk wel juiste, maar zo vervelend-wordende antwoord: "Inggih." Ja) zonder meer, voordat doordringt, dat naar de geboorteplaats gevraagd wordt. En datzelfde "Inggih"- alleen op de vraag "Omah?", (dat met een oma niets te maken heeft, maar 'woning' betekent en bedoeld is als: Waar woon je?", maar in z'n verkorte vraagvorm mogelijk opgevat wordt als: "Heb je een (eigen) woning?", wat door gaans wel bevestigend beantwoord kon worden. De vaste informatie naar de leeftijd: "Oemoer?" van de justitiabelen liep meermalen uit op een ongeduldige, vlotte schatting door de vrager- zelf, veelal de Djaksa inlands Officier van Justitie). En helemaal hopeloos- tijdrovend was soms een nader onderzoek, wanneer getuigen niet-aanne- melijk ontkennend antwoordden op de vraag: "Heb je de beklaagde vóór deze zaak gekend?" Nee; ze wilden hem dikwijls niet kennen; nog minder graag erkennen familie van hem te zijn. Wie is er niet gauw geneigd, zich van een misdadiger te distantiëren, nietwaar? Maar, ol, wat een ellende, nu en dan, als door primitieve getuigen de Islamie- tische eed moest worden afgelegd, waartoe de Panghoeloe (het moskee-hoofd) hen, (vaak door on-begrip wat weer strevend), eerst met het gezicht naar-Mekka-gekeerd om zette en zij hem dan (onder de boven hun hoofd gehouden Koran) de sacrale eedstermen moesten nazeggen: (t.w.:) Demi Allah Wata ala Rasoeloellah, Bismillah rahmani rah- im met al die alliteraties er in! Hoevelen struikelden daar hardnekkig over. In de onderwerpelijke zaak was nog een vraag van de voorzitter aan de Djaksa vooraf gegaan over één der stukken van overtuiging, die een klerk netjes en voorzich tig stuk voor stuk op de groene tafel had uitgestald. Het ging om een grauwe, nogal gehavende kartonnen doos gevuld met een rommel van groffe brokken grond, ruwe klompen klei... Wat is dat voor stuk van overtuiging in 22 deze zaak, Djaksa?", vroeg de president. "O, Kandjeng persidênwas wat aarzelend het antwoord,: "dat is het gevonden voetspoor van de dief, maar door het trans port helemaal kapot, Kandjeng. Je kon er inderdaad geen spoor van een voetspoor meer in terugvinden. "Zullen we dat dan maar in de tuin weggooien, Djaksa?", stelde de president voor; toelichtend: "Het kan anders onoverkome lijke moeilijkheden opleveren bij de verplichte vraag aan de beklaagde en getuigen: "Kent ge deze stukken van over tuiging?". Toen eindelijk begonnen kon worden met het onderzoek van de diefstal-zelf, bleek weldra van veel belang, of waar was, dat de bestolene de dief,wegvluchtend uit haar huis, in het pikkedonker, aan zijn kuchen herkend had als te zijn: de beklaagde in deze strafzaak. Heeft de dief meermalen gekucht?", informeerde de voorzitter. "Inggih" (Ja), ant woordde de kroongetuige mBok Minah. En zij verduidelijkte: "Eenmaal, bij de voordeur." "Ik vroeg: was het méérmalen?" "Ja, nog éénmaal, op de trap." "Dus twéémaal?" Nee, toen ie buiten langs het huis liep, nóg eenmaal. Hij was verkouden, toewan kandjeng." 'Menslief', dacht de voorzitter, 'waarom niet meteen "drie maal" gezegd, zoals in het proces-verbaal van je verhoor tijdens het vooronderzoek vermeld staat.' En om een vierde maal te voorkomen vroeg de rechter, nog tamelijk nieuw in het vak, maar gauw verder, of 'mBok de beklaagde zó goed kende, dat zij nu, "onder ede, bedenk dat wel!" nog durfde te zeggen, dat hij hier, de beklaagde, die kuchende dief was geweest. Ja, dat durfde zij best,: "Hij was de dief!"; een naar hem toe gedraaide duim-aanwijzing, terwijl zij de voorzitter strak aankeek, bevestigde haar overtuiging. En zij versterkte die nog met de verrassende mededeling: "Hij is vroeger mijn man geweest!" Zozo?Nou, laten wij eens onderzoeken, of je nu nog het kuchen van je gewezen man zo goed herkennen kunt," besloot de voorzitter, meteen tot maatregelen daartoe over gaand. Het veroorzaakte bij aanwezigen van minder ontwikkeling enige bevreemding en verwarring, toen de president enkelen wat dichterbij liet komen en vroeg, half om te draaien, en aan de oppas-Landraad, (de rechtsbode), opdroeg om met de kroongetuige mBok Minah in de archiefkamer te gaan, (een klein vertrek op 10 meter afstand van de groene tafel, achter de binnengalerij van het Landraadgebouw) en de deur daarvan open te laten... "Ja, de deur moet openblijven, oppas. Dat is voor jullie om te kunnen horen, wat hier in de zaal gebeurt..." En toen verzocht Z.EdelAchtb. "stilte" en aan ieder, die hij zou aanwijzen, om even te kuchen. Tot buiten de open zaal trok het stille aandacht. 'mBok Minah, door de oppas de archiefkamer binnengeleid, zou met "Ja!" moeten waarschuwen, zodra zij de kuch van de beklaagde zou herkennen... Maar bij een eerste kuch-proef begreep de Panghoeloe nog niet als aangewezene dat hij kuchen moest. Wel, de Djaksa legde alles nog eens aan allen precies uit. Nu, óver dus, Stilte!"... En het spel ging op nieuw van start. wordt vervolgd

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 22