7
Timor Koepang!
door V. N. MOENS
"De liefde tot zijn land is ieder aangeboren", schreef Vondel en de Koepanger
drukt hetzelfde uit in zijn folksong:
Boo, Iele boo, Timor Koepang Iele boo (bis)
Bai, tida bai, Timor Koepang lebbi bai (bis):
goed of slecht, Timor Koepang bovenal. Er zijn genoeg lezers, daar geboren of
die kortere of langere tijd in het stadje hebben gewoond, waarover zelden of nooit
iets werd geschreven, in tegenstelling tot de talrijke beschrijvingen van steden
op Java en allen hebben daar iets achter gelaten of meegenomen, dat met
vergaat. Daarom ben ik gekomen tot de volgende beschrijving (die uiteraard
niet volmaakt is), afgaande op mijn herinneringen, bovendien getoetst aan het
ijzeren geheugen van de bijna tachtigjarige Mevr. ten Holt-Pelt.
Als je met de boot van Soerabaja naar
Timor reist, krijg je een levende aard
rijkskundeles: Bali, Lombokkent
U het rijtje nog? Het aanzicht van de
eilanden verandert gaandeweg: hoe
verder je komt, hoe droger en onher
bergzamer zien de eilanden er uit, tot
je vermoedt, dat Timor zelf zo iets als
een stuk Sahara in eilandvorm is. Maar
dat viel allemaal bij de nadering mee:
de huizen liggen temidden van welig
groen, je onderscheidt onmiskenbaar
Chinese huizen met daarvoor een golf
breker of zeewering, er is een rivier
monding en rechts staat een vuurtoren.
Later werd er een pier gebouwd, waar
door het aan wal komen veel gemak
kelijker ging.
Het stadje zelf ligt aan de waterrijke
kali Koepang en vanaf de tweede brug
zeewaarts gezien leek de waterkant
sprekend op de achterzijde van de
Chinese woningen in Betawie's bene
denstad. De kalibedding ligt gedeelte
lijk droog, maar bij vloed en storm kon
het water geducht stijgen. Helemaal
aan het andere eind van de kotta was
een gedeelte, dat door wasbazen en
vrouwen als wasplaats werd gebruikt.
Ja, water was er genoeg in Koepang.
De huizen waren oerdegelijk gebouwd
en alle voorzien van paardestallen.
De bevolking van de kotta was, zo als
van alle havensteden, erg gemengd: be
halve de autochtone Timorezen waren
er veel afkomstig van de naburige ei
landen. Vooral voor de nieuweling van
Java bood de eerste aanblik van een
Timorees iets afschrikwekkends, soms
ook iets imponerends. Grote donkere
kerels met een woeste haardos, nau
welijks in bedwang gehouden door een
slordig geknoopte hoofddoek, merk
waardig genoeg met een bloem in het
haar, hals en borst behangen met al
lerlei kettingen en zilverwerk, ikat-sa-
rong om de lenden, opgehouden door
een brede leren riem met doosjes voor
sirih, ammunitie, gewapend met een
zwaard, voorzien van arm- en enkel-
ringen, en soms voorzien van een voor
lader, versierd als de Zilverbuks van
Winnetou. Maar deze potentiele kop
pensnellers hebben hier niet het min
ste kwaad in de zin.
Rottinezen zien er ongeveer als Java
nen uit en Savoenezen als Madoere-
zen. Volgens de legende, die ze hoog
in ere houden, zijn hun voorouders in
de tijd van de grote Hindoerijken op
Java van daar gekomen.
Verder was er een allegaartje van
Makassaren, Boeginezen, Ambonnezen,
noem ze maar op. Er waren veel chris
tenen en voor de nieuwkomer was het
wel in het begin vreemd om de huis
bedienden aan te spreken met Paulus
of Christina instede van Sidin of Sanin-
ten. Natuurlijk waren er Chinezen en
Arabieren en als erg vreemde eend in
de bijt de heer Selams, van origine
een Indieër, maar door de toenmalige
Br.-lndische regering verbannen en
Selam dreef in Koepang een handel
tje.
In een aparte wijk woonden de Kisare-
zen, afstammelingen van achtergelaten
Europese militairen uit de Compagnies-
tijd, waarvan de kinderen gewoon de
Europese Lagere School bezochten.
Natuurlijk waren er ook de originele
Kisarezen, de ras-zuivere Indonesiërs.
In Koepang en omstreken sprak men
het Koepangs Maleis, net als in het
oude Betawie een zonderling dialect,
bestaande uit elementen uit het Maleis,
Hollands, Portugees en de plaatselijke
dialecten, alles uitgesproken op min
of meer zangerige toon net als het Am-
bons. Men kon er terecht met alle
zilvergeld vanaf Koning Willem I. Mis
schien vonden ze het daar onhandig of
zo iets, maar je zag zelden een enkele
gobang: meestal waren er twee met
wat asfalt tegen elkaar geplakt, zodat
je ze niet van mekaar kreeg. Door de
nabijheid van Portugees Timor kon je
-ook wel terecht met de z.g. Maria The-
resia-daalders - een zo'n daalder was
toen zowat 75 cent waard. De levens
standaard was erg laag: zo kreeg een
huisbediende hoogstens een gulden of
zes in de maand. In het binnenland wa
ren er, die bezwaar aantekenden tegen
een jaarlijkse belasting van één kwar
tje.
De kotta kon nog niet bogen op elek
trisch lichtj zodat je was aangewezen
op gasoline onder druk. Het licht was
wel erg helder maar de lampen straal
den te veel warmte uit. Ook was er
wat straatverlichting, maar niet bij a-
vonden, dat de maan scheen of werd
verondersteld te schijnen. In de slaap
kamers moest je genoegen nemen met
de ouderwetse lampoe templek, zodat
je je wel eens een vijftig jaren in de
geschiedenis voelde teruggezet. De
KPM onderhield de verbindingen: er
was een "Javaboot", die bij het volk
wel eens Kapal Tjae werd genoemd,
dit naar de Chinese handelaar Tjae,
die regelmatig meeging. Toen Tjae al
een oud mannetje was, liet de KPM
hem als beloning voor de jarenlange
klandizie gratis meevaren, vandaar de
naam. De meeste post kwam met de
Makassarboot. Iets buiten de kotta was
het radiostation en wat verder het
vliegveld Penfoei, dat later een rol zou
spelen in de Londen-Melbourne race
en de Pacific-oorlog. Als in maart de
stormen het landen van de KPM-boot
bij Koepang onmogelijk maakten, ging
de boot de beschutting opzoeken van
Straat Semau, waar op het vasteland
van Timor een aanlegplaats bij Hansisi
was, echter geheel zonder havenfacili
teiten.
8