De Geschiedenis Van De Gouden Pet door Dr. H. J. de Graaf Op vererend verzoek ga ik hier iets schrijven over het ontstaan van het B.B. (niet: Bescherming Bevolking, maar: Burgelijk Bestuur van Nederlandsch Oost-lndië), welks schoonste uiterlijke sieraad destijds de gouden pet was. Vandaar deze wonderlijk lijkende titel. Dit keurkorps ondervond veel smaad en hoon, doch ook wel waardering, vooral vanuit het buitenland, waar men erger gewend was. Dit elitecorps is niet zo maar ineens uit de hemel komen vallen. Ook is het niet op een goede (of kwade) dag door een of andere schrandere koloniale geest uitgedacht en in het leven geroepen. Het is langzamerhand ontstaan en geleidelijk opgebouwd. In sommige, al te populaire geschied- boeken kunnen we lezen, dat het Ne derlandse gezag een 350 jaar over Indonesië geheerst heeft. Niets is min der waar. Ons gezag heeft zich pas langzaam en geleidelijk, en bovenal voorzichtig over de Gordel van Sma ragd uitgebreid. Doch het zal de lezer verbazen te vernemen, dat we in die drie en een halve eeuw, het de eerste twee eeuwen zonder B.B. hebben moe ten doen. Dat was onder de Compag nie, toen we enkel opperkooplieden, kooplieden, onderkooplieden en daar onder boekhouders en assistenten had den, die 't werk deden. De gehele titula tuur is dus aan de handel ontleend en inderdaad heeft de oude Oost-Indische Compagnie tot haar laatste snik (1 jan. 1800) steeds volgehouden, dat zij lou ter een handeldrijvend gezelschap was, ook al beheerde zij een koloniaal rijk van de Kaap tot Desjima. Natuurlijk deden die met handelstitels getooide lieden ook wel eens wat aan landsbe stuur, maar hun voornaamste zorg was toch steeds het vullen der beurzen van de Heren der Compagnie, bestuur ders en aandeelhouders, hetgeen hun zelfs een godgevallige bezigheid leek. Daarom lieten zij het binnenlands be stuur hunner bezittingen gaarne aan de Inlanders zelve over, vooral op Java, waar de regenten de lakens uit deelden. Vroeger werden deze heren zelfs deftig gouverneurs genoemd, doch toen er steeds meer kwamen, werd dat regenten. Bij de Javanen heetten zij boepati's en genoten een bijna afgodische verering. Hun macht was in feite grenzeloos en bleek naar buiten in een aanzienlijk aantal volgelingen, waarmee zij zich op straat vertoonden. Een 500 man was toch wel het minste, waarmede een re gent van Japara of Semarang zijn sta tige kaboepaten kon verlaten. Al die statie kostte veel geld en werd ver kregen door de gratis arbeid hunner opgezetenen en de betaling, die de Hoge Regering voor hun rijst, koffie en dgl. uitbetaalde. Controle op hun bestuursgedrag was er nauwelijks. Ze moesten het al heel bont maken, wil den ze worden afgezet, wat een hoogst- enkele maal wel eens gebeurd is. Als ze maar hun verplichtingen aan de Compagnie nakwamen, trok deze zich van de rest weinig aan. Daarin kwam met het optreden van de geweldige G. G. Daendels verande ring. Als groot bewonderaar van keizer Napoleon en diens optreden, maakte hij de regenten van vrienden en bond genoten der Compagnie tot ambtenaren van het Gouvernement, die door de G.G. werden benoemd. Zij kregen een instructie, waaraan ze zich doodeen voudig hadden te houden. Dit viel allerminst in goede aarde. Het behaag de deze kleine koninkjes helemaal niet, zo achter hun sarong gezeten te wor den. Doch met de donderende grote heer (Goentoer) viel niet te spotten en de regenten bogen gehoorzaam, schijn baar. Met genoegen zullen zij daarom de verschijning van de Engelse luitenant gouverneus Raffles (1811-16) begroet hebben, doch met hem kwamen ze van de regen in de drop. Raffles was, ge lijk bekend, vervuld van een grote sym pathie voor de Javaan. Hij verfoeide de Dutchmen, maar ook de Javaanse a- ristocraten, die hun onderdanen zo flink hadden uitgebuit. Van deze be dorven sujetten viel geen verbetering te verwachten. Het beste zou wezen, hen maar geheel af te schaffen en door Europese, verlichte ambtenaren te vervangen. Dit was alleen al door personeelsge brek, makkelijker gezegd dan gedaan. De regenten bléven dus, maar met een beperkter taak. Slechts de politie werd hun overgelaten, mits onder scherp toezicht der residenten en assistenten. Uiterlijk bleek deze degradatie uit een nog sterker vermindering van hun ge volg, zo dat iedereen kon zien, hoe weinig ze nog betekenden. Voor Java nen is dit bijzonder pijnlijk. Toen in 1816 de Nederlanders terug keerden, volgden zij, verlicht als zij M Bestuurswerk in Atjehcontroleur A. G. Deelman (de schrijver van het boek AH Bin foesoep) als voorzitter van de Moesapat (inheemse recht bank) van Idi, samengesteld door landschapshoofden. Geheel rechts de oelama (schriftgeleerde) de adviseur van het college, op de voorgrond de beklaagde. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 12