Een Circus Bezoekt Mutum
I
Glorie en verval van een Braziliaanse binnenplaats
door C. Vreeke
ln dit tweede stuk van de Nederlandse
landmeter Vreeke beschrijft hij de op
en ondergang van een binnenplaats in
Rondonia - thans het terrein van zijn
werkzaamheid, waar hij, ondanks alle
ontberingen, toch met voldoening werkt,
omdat hij er de rauwe realiteit ontmoet.
Maar het is wel een droevig leven in
het bos!
Mutum was vroeger een overlaadsta-
tion aan de "estrada de ferro", de
spoorweg van Porto Velho naar Guaja-
Mirim. In de glorietijd van de rubber
zag het er vaak zwart van de mensen.
Vanuit het hele gebied tussen de wa
tervallen Paredao en Trés Irmaos, kwa
men de rubbertappers hun rubber hier
heen brengen, vanwaar het per trein
verder vervoerd werd naar Porto Velho.
Het gebeurde soms, dat er wel veertig
boten tegelijk in de Rio Mutum ge
meerd lagen.
Kapitalen werden er verdiend. En óók
verteerd, daar in die morsige kroegen
en bordelen. Tot het plotseling afge
lopen was. De rubberprijs kelderde.
De droom was uit.
Tegenwoordig heerst er een sfeer als
in een verlaten goudstad uit de Far-
West. Als je er komt, zie je niemand.
Alleen een paar magere, grijskleurige
koeien lopen er traag langs de ver
roeste, met onkruid begroeide spoor
rails. Doodstil is het er en je hoort
hoogstens, wat krekels sjirpen in de
zinderende middaghitte. En soms het
geluid van een vrachtauto, die veel
stof opwerpend voorbijraast over de
weg achter het dorp om. Zelfs de hon
den zijn stil. Aan weerzijden van de
spoorbaan staat, een soort straat vor
mend, een rij rommelige huisjes, opge
trokken uit ruwe planken of gedroogde
klei. De meeste zijn verlaten. "Bar
Acapulco" staat er ergens op een
groengeverfde schuur, maar alles is
dichtgespijkerd. Net als het uit ruwe
bakstenen opgetrokken kerkje aan het
eind van de "straat", waar de spoor
lijn alweer met een wijde bocht in de
verte verdwijnt achter het struikgewas.
Toch waren er tekenen van leven, want
even later hoorden we kinderstemmen
en een joelend groepje blonde jonge
tjes rende op blote voeten voorbij,
achter een bal aan. Dat blonde hebben
ze van hun ouders en grootouders, die
uit de staat Ceara hierheen zijn ge
komen, waar velen nog altijd een flinke
scheut Hollands bloed (uit de tijd van
de West-Indische Compagnie) in hun
aderen hebben. Zonder dat ze dat zelfs
overigens ook maar vermoeden! Die
twee broers bijvoorbeeld van de "lan-
cha",zouden wanneer ze zich 's Zater
dagavonds geschoren en gewassen
hebben, zó een paar Amsterdamse
volksjongens kunnen zijn, op weg naar
hun stamkroeg.
Ergens werd een grammofoonplaat op
gezet en Forromuziek uit het Noord
oosten klonk door de straat. Het kwam
uit de bar een eindje verderop.
Nooit is er iets te doen in die bar. Als
je er 's avonds binnen komt voor wat
aanspraak, zit de eigenaar meestal
achter de toonbank met z'n hoofd op
z'n armen te slapen. Aan de ene kant
een petroleumlamp, aan de andere
kant een zak met meel. Soms zitten
er aan een tafeltje een paar domino
te spelen, maar meestal is er niemand.
Ik vraag om een fles bier en ergens
uit een donkere hoek komt die dan te
voorschijn uit de ijskast. Zeg ik niets,
dan zegt hij ook niets.
Maar deze avond was het anders. Er
was namelijk een "circus". Neerge
streken in Mutum! Het was het mooiste
circus, dat ik ooit heb gezien. Echte
rondreizende kermisklanten van het
type, zoals in "Alleen op de wereld".
Zo weggelopen uit de vorige eeuw, of
nog eerder. Enige jaren geleden, toen
ik nog in Nederland was, bedacht ik
weieens nostalgisch, dat al die roman
tiek van vroeger, definitief verleden tijd
was. Moeizame voetreizen, zeilsche
pen, overnachtingen bij kampvuren,
rondreizende kunstenaars, kroegen
door kaarsen verlicht, kortom, het ech
te, rauwe leven, dat was voorgoed
voorbij, dacht ik. Als het al hier en
daar nog bestond, was het alleen maar
een duffe nabootsing van het verleden,
doch zeker geen harde werkelijkheid.
Maar hier, in het Amazonegebied, ont
moette ik dat verleden telkens weer
als een realiteit. Weliswaar door velen
beschouwd als iets achterlijks, dat zo
snel mogelijk moet verdwijnen en ver
vangen door efficiënte, gestroomlijnde
twintigste-eeuwse moderniteiten, maar
dat ik, God zij dank, nog juist heb
meegemaakt voor het door de "Pro-
gresso" wordt weggemaaid.
Zoals nu dat circus. Het bestond uit
vijf personen. Een man, een vrouw,
twee meiden en een opgeschoten jon
gen, die met een scheepstoeter ge
wapend, als omroeper fungeerde.
's Avonds ben ik gaan kijken. Het was
in de "salao" van die bar, waaruit
's middags de grammofoonmuziek had
geklonken. Een door twee petroleum
lampen spaarzaam verlichte ruimte van
ongeveer 5 bij 10 meter, met muren
van gedroogde witgekalkte klei en een
vloer van vlakgestreken cement. Aan
de balken hingen papieren vlaggetjes
van een vorig feest - lang geleden.
Er waren twee houten banken neerge
zet, waar een hele tijd voor het begin
al, vrouwen met kinderen zaten om te
luisteren naar de Forromuziek uit de
platenspeler, die in een hoek op een
tafeltje stond.
Tegen de tijd, dat de voorstelling zou
beginnen, gingen wij naar binnen. We
moesten aan een vrouw, die op een
stoel bij de deur zat, en die we door
de duisternis nog niet eens hadden
gezien, twee cruzeiros betalen. Ze
bekeek het geld met een zaklantaarn,
waarna het in een houten kistje met
deksel verdween. (Dat deksel zal wel
geen overbodige luxe geweest zijn).
De deur en de luiken werden gesloten
en de platenspeler werd iets harder
gezet. Het "espectaculo" kon beginnen.
Van achter een scheidingsmuur, waar
uit hele stukken kalk gevallen waren,
kwam, op de maat van de muziek een
mollige meid in een voorwereldlijke,
Stadsgezicht van Porto Velho