Timor Koepang (II) Nogmaals: de Surili door V. N. Moens De wegen in het binnenland waren erg primitief: uiteraard zag je op dit dun bevolkte eiland maar weinig mensen, wat wel eens moeilijkheden kon ople veren ingeval van panne, dan wel een ingezakt bruggetje van palmstammen. Je kon wel eens een babi aanrijden, maar met de vergoeding van een riks was de eigenaar (indien vindbaar) de koning te rijk. Uiterlijk was er weinig verschil te zien tussen wilde zwijnen en de "tamme" varkens - de laatste hadden een ingeknipt oor, maar let daar nou eens op in de gauwigheid! De weinige stukjes bebouwde grond wa ren allemaal omringd door een karang- muur, die er bij de bewerking uit waren gehaald en voor de rest zag het er zó armzalig uit, dat je je wel eens afvroeg, of de bezitter soms karang verbouwde. Van die veldjes kwam o.a. katjang ta- nah, maar de arme peultjes waren soms krom en scheef gegroeid. Mais is daar het hoofdvoedsel, het wordt gekookt of gepoft. Een aparte soort is de djagoeng boenga. De korrels moet je met wat olie in een pan warmen, de pit springt open in bloemvorm: voila POPCORN. Op Java zijn het de rijst- vogels, die de landman plagen, hier zijn het de herten (die hoognodig eens per jaar door de massa-drijfjacht moeten worden uitgedund) en de talrijke witte kaka's. In de oogsttijd worden deze kaka's bij bosjes gevangen, de Timo- rees wringt de poot van de kaka door een gat in een ring, gemaakt van klap perdop, uiteraard verre van zachtzinnig, en dan plaatst een jongetje een hele troep kaka's op een groote boomtak en leurt ermee rond in de kota - een wonderlijk gezicht. Voor luttele vijf centen koop je zo'n doodvreter; dat merk je pas later. Ook door de ruwe manier van vangen zijn ze meestal liederlijk vals. Je kan beter een jonge kaka nemen, als je het urenlange ge- drens kunt verdragen. En waar kon je in de middaguren kinderen door de kota mee zien fietsen met een kaka op het stuur, die wanhopige pogingen doet om in evenwicht te blijven? Bij het aanleggen van een ladang kwa men wel eens de z.g. moeti s tevoor schijn, waarvan de oorsprong niet ge heel zeker is. Geologisch bezien is Ti- mor een paar keer verzonken geweest en geologisch recent weer opgedoken en de moeti's zouden dan versteende stukken koraalsoorten- zijn geweest. Volgens anderen zijn het antieke kra len, die met begrafenissen in de grond zijn gekomen. In elk geval zijn de moeti's heel kostbaar: men boort er gaten in en bezigt ze voor een ketting, soms afgewisseld met gewone kralen van Europees maaksel. Soms maken de moeti's zelfs deel uit van de bruids schat, die voor zo'n arm land wel eens schrikwekkend hoog kan zijn. Door de droogte en schrale grond kan er weinig aan landbouw worden ge daan. Alleen in de buurt van Koepang bij Bakoe Nassé (rijstmand), waar vol doende water is en de bodem nogal te bewerken valt, is er wat rijstbouw. Het ploegen gebeurt erg primitief: de sawah wordt onder water gezet en men jaagt er kris kras karbouwen door heen. In die buurt groeit ook veel sirih, waarvan de Timorees echter de vruch ten gebruikt en de bladeren ongemoeid laat. Op de pasar zag je er erg weinig "goede" groenten, meestal waren het de ordinaire" soorten zo als bajem, kangkoeng, kèlor. Zodoende moest je maar zelf wat in eigen tuin zien te ver bouwen, of anders via via iets zien los te krijgen uit de tuinen bij de kazerne, die door Tangsivrouwen waren aange legd. Vanwege bodem en klimaat was er maar één goede pisangsoort: de pi sang idju of kulimantan. Pisang kapok, hier kapokah geheten, was er ook. De op Java gewone nangka met hard vruchtvlees heette hier sosak (zuurzak) manisan en was er zeldzaam, daaren tegen was de sosak bubur er overvloe dig. Ook werd je doodgegooid met buah nonna, hier anonah genoemd, lek ker zoet, maar met een heerlijk aroma. Er waren een paar manggasoorten, volgens onze smaak teveel naar ter pentijn smakend; kleine kinderen kre gen soms brandplekken om het mondje van de getah. Er was een djeruksoort, zowat 't midden houdend tussen keprok en grape fruit, maar jammer genoeg kon die djeruk niet op de markt op Java verschijnen vanwege de hoge vrachtprijzen, die de KPM berekende. De woeni barstte zowat van het suiker sap; er kwamen natuurlijk de nodige kalongs op af. Vaak kon je ter afwis seling bij het eeuwige bridge - als je tenminste blinde was - een paar mi nuutjes op kalongjacht gaan. Met een Everready de boom belichten en dan met de tjies mikken op de glimmende oogjes en de bedienden maar hopen, dat de toean moeda succes had, want de Timorees eet letterlijk alle soorten vlees. Vanwege de talrijke lontarpal- men erg veel siwalan. Van het sap werd de inheemse laroe gebrouwen. De mooie, stevige bladeren werden op Bali en Lombok als schrijfmateriaal ge bruikt en hier deden ze dienst als emmer. De waterputten waren altijd erg diep en als een vrouw zo'n emmer had opgehaald, zag je op de bodem maar een armzalig plasje modder water, zodat de volgende lang op haar beurt moest wachten. Ook deed het blad dienst als klankbodem voor de sesando (waarover reeds artikelen in TT zijn verschenen). Maar niet velen weten, dat de wijsjes, daarop gespeeld, meestal ontleend zijn aan de melodie tjes uit overgrootmoeders tijd. Mooie bloemen zag je erg weinig; de meeste bloemstukken werden gemaakt van de daar welig groeiende aardor- chidee. Eens merkte ik bij het thuis komen, dat mijn kembang sepatoe struik, die altijd rijkelijk bloeide, zowat kaal was. Ik vroeg mijn huisbediende, of hij er van wist. "Ja, meneer, ik heb ze verkocht." "Aan wie?" "Aan een Timorees, meneer, voor een cent per stuk." Dus nu staken ze in de wilde haardos van een Atoni (Timorees). (slot volgt) N.a.v. de vraag over de "surili" in T.T. jg. 17 no 20, p. 17 kan ik u het volgende mededelen. Surili is de Sundanese naam voor een in West Java voorkomende slankaap Presbytis aegula of Semnopithecus mi- tratus. Op de hellingen van de Slamet niet ver van waar wij onze boerderij hadden kwam een afwijkende onder soort voor beschreven door wijlen de heer Sody; bij de bevolking was deze ondersoort bekend als de "rekrekan". De surili is een tengere slanke aap, met grijze bovendelen en vrijwel witte onderzijde en een zwart gezicht. Uit mijn aantekeningen haal ik het volgen de aan: vaak samen met voor gaande (de "lutung", Presbytis pyrrhus of Semnopithecus maurus)minder algemeen in cultuurgebied dan de lu tunglaten zich minder gemakke lijk observeren en zijn bewegelijker dan de lutung. Onder het uiten van hun typische hoge roep 'hihikihihihihi' storten ze zich van tak tot takzit ten in tegenstelling tot de lutung zelden stil op een tak om naar indringers te loeren." Dr. M. M. J. van Balgooy. 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 21