Oude huizen in Indië
V .4 Ill
ïillllli
Het huis van mijn grootouders stond
in de Nieuwhollandstraat, in de bene
denstad van het oude Soerabaia, dicht
bij de Grisseesche weg. Kort na de
eeuwwisseling waarvan ik spreek, was
het al wel 75 jaar oud.
Het werd alleen bewoond door de oude
heer von Franquemont en zijn Chinese
vrouw, die hoofdzakelijk op de boven
verdieping huisden. De rest van het
huis bestond uit galerijen en kamers
met ouderwetse meubels en allerlei
vreemdsoortige dingen. De oude heer
verzamelde van alles en sorteerde al
les op grote en kleine tafels. Daar la
gen, netjes uitgestald, papiertjes, stuk
jes touw, steentjes, kurken, klaar om
van nut te zijn voor iemand, die ze
evenwel niet nodig had.
Voor ons kleinkinderen, was de grote
attractie de kamer met de oude muziek
instrumenten, de gong, de trom en de
gamelan. Het was heerlijk om er on
gemerkt binnen te sluipen en een oor
verdovend concert te geven, totdat de
twee oudjes naar beneden kwamen,
mijn grootmoeder met een sapoelidi ge
wapend en wij verschrikt wegstoven.
Vroeger was het huis in de Nieuwhol
landstraat een deftig, rijk herenhuis
geweest. Toen hadden Grootpa en
Grootma er gewoond met hun drie kin
deren, twee dochters en een zoon. De
meisjes heetten Florentine en Clemen
tine. Ik werd genoemd naar mijn moe
der, Clementine, de jongste. Op oude
foto's kon ik zien dat ze mooi was, met
weelderige vormen. Volgens die tijd
hadden ze een goede opvoeding gehad
van de zusters Ursulinen, ze kenden
moderne talen en speelden piano en
zongen. De jongen, Paul, was een na
komer en presteerde niet veel, hij was
het verwende zoontje van zijn moeder.
Ze hadden rijtuig en paarden gehad,
daarvan sprak nog de stal op het ach
tererf en de wagenkamer aan de straat.
Er waren veel bedienden, die in de
bediendenkamers woonden, bij hen
trouwden en kinderen kregen.
Grootpa was boekhouder geweest bij
een Engelse firma, hij sprak goed En
gels en was trots op zijn mooie
Waltham horloge, dat hij van de firma
als aandenken ontvangen had. Pen
sioen was er toen niet bij. In de tijd
waarvan ik spreek was er alleen nog
maar een oude kokkie, krom van het
werken in de keuken en het keurig aan
vegen van het grote erf. Samen met
mijn Grootma waren ze elke dag in de
dapoer met de aarden vloer, de fornui
zen met houtvuur en de komfoortjes
op de grond.
Het was er wel erg primitief, maar zoals
Tjang kon niemand koken. Als ik nu
nog denk aan haar onovertroffen droge
sambel oedang en brengkèsan... Tjang
was een analfabeet, ze kauwde sirih
en ik mocht wel eens de pruim stam
pen in de kleine stenen vijzel en stam
per. Ze hoorde ons graag zingen, de
liedjes van school en beloonde ons
met een gekleurde pepermuntstok of
een sawoh die ze gespaard had. Ze
had familie in een koekjeswinkel in de
Chinese kamp. Soms, als het Tjap-go-
meh was, en er mooie optochten te
zien waren, mochten we met haar mee.
Grootvader had liever geen relatie met
de Chinese familie, maar eens, toen er
enige keurige Chinese vrouwen bij
Tjang op bezoek waren, werden hun
drie kleinkinderen, tjoetjoeks, getoond.
Ik herinner me, dat Tjang vroeg: "Mana
njang bagoes (wie vind je mooi)?" en
ik was heel trots, toen ze vonden dat
ik dat was, vanwege mijn fijngetekende
wenkbrauwen.
Toen ik dit aan mijn oudste zus vertel
de, zei ze smalend: ,,Ze hebben mij nog
niet gezien."
Het oude huis was vervallen, er was
geen geld voor reparaties. De vloer be
staande uit grote, rode tegels, was hier
en daar ingezakt. Ik herinner me niet dat
er ooit gedweild werd, wie zou het ook
doen, in al die kamers, en onze voeten
waren dan ook 's avonds pikzwart van
het blootsvoets lopen. De pilaren van
de voorgalerij gaven salpeter af van het
vocht. Vroeger was misschien de zee
dichtbij geweest, het putwater smaakte
brak en als je in het zand groef, was
het mooi geel.
De kamers in de bijgebouwen waren
gesloten, de deuren hingen in hun
hengsels. Ze dienden als bergplaats
voor zand, kalk, rode steen en dak
pannen, van vroegere reparaties.
Eens had een meisje op school me
zoiets vreemds verteld. "Je Grootpa is
een gierigaard, hij heeft veel geld, dat
hij verstopt heeft. Ik tuurde tussen de
houten tralies van die kamers en peins
de: "Waar zou grootpa dat geld ver
stopt hebben, misschien onder dat
zand of die kalk? Natuurlijk was het
onzin, dat verhaal van het meisje, maar
ik moest er nogal eens aan denken.
Het grote erf voor en achter, was een
heerlijkheid voor ons. De twee sawoh
ketji bomen waren vol rode, zoete
vruchtjes, niet alleen geliefd om het
lekkere vruchtvlees, maar ook om de
aardige pitjes, waarmee je spelen kon.
Als de sawoh's halfrijp waren, kwamen
de kalongs, je kon ze in de avond horen
piepen en vechten en telkens viel er
met een zachte plof een vrucht naar
beneden, 's Morgens was het een wed
strijd, wie het eerst opstond had het
gewonnen en kon zijn sigarenkistje vul
len met de goede gaven van de bomen.
We lustten best ook de half afgeklo
ven sawohs, die de kalongs ons over
gelaten hadden.
Dan was er een hoge tandjongboom,
die elke middag geelbruine, geurige
sterretjes op de grond strooide, waar
van we lange kettingen regen. En het
prachtigst van alles was wel de djam-
boe-aer met zijn lekkere, sappige,
bloedrode vruchten.
Helemaal in een hoek van het achter
erf stond een kerkhofboom, een kem-
bodja met bedwelmende, wit en gele
bloemen. Het verhaal ging dat er onder
die boom een hadji begraven was. Mijn
moeder had eens, als jong meisje, toen
ze aan het pianospelen was, plotseling,
naast haar, gehurkt op de grond zijn
gedaante gezien. Ze was aan het gillen
geslagen en Grootpa was de trap afge
rend met een stok in de hand. Mijn
moeder was anders niet bijgelovig,
maar tussen hemel en aarde zijn veel
dingen die we niet kunnen verklaren.
Het oude huis was heel gastvrij. Toen
mijn vader zijn mooie baan als direc
teur van een Hollandse zaak kwijt was
en we het vergeefs ergens anders had
den geprobeerd, trokken we met ons
tienen bij de grootouders in. Mijn oud
ste zus werkte bij een handelsfirma, ik
zat in de hoogste klas van de lagere
school en de jongste was nog een
baby.
Hoe we leefden weet ik niet, maar le
ven deden we. Tjang en kokkie kook
ten van twee kwartjes twee maaltijden
per dag, ongelooflijk, maar honger
hebben we niet geleden, wel hadden
we altijd trek in snoep, in aloesmanis
en katjang goreng.
Er was veel malaria en soms lagen er
wel drie van ons te rillen van de koude
koorts, om daarna te gloeien van de
hoge temperatuur. We hadden een lie
ve huisarts, een militaire dokter. Ik her
inner me dat mijn zusje van 11 jaar
gevaarlijk ziek werd, het was hersen
vliesontsteking. Ze was bewusteloos,
mijn moeder schreide en de dokter
legde troostend zijn arm om het kleine
vrouwtje. Mijn oudste zus vroeg toen
toestemming om raad te vragen aan
imiiui.
14