vvyvvwy
HET GELUK VAN HET JAGEN
Nog iets over onze watersnippen
"De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk"
JOSé ORTEGA Y GASSET
In aansluiting op het in T.T. No. 14,
pag. 20, gepubliceerde artikel van de
heer Sody, met het inleidende sym
pathieke voorwoord van G. H. Bartman,
zou ik hieraan nog het volgende willen
toevoegen, hetgeen terwille van de
duidelijkheid wat uitvoerig zal uitvallen.
Ofschoon destijds zelf abonnee van
de "Indische Jager" (af en toe aan dit
periodiek meewerkend met foto-inzen
dingen) is de heer Sody mij persoon
lijk niet bekend. Wel staat vast bij mij,
dat hij niet iemand is uit Midden-Java,
eerder uit West-Java. Hierop wijst o.a.
het noemen van het snippenjachtterrein
"Rantja-Ekèk" en bovendien de gebe
zigde inheemse benaming "Blekèk"
van deze Oosterse watersnip. De Mid
den-Javaan noemt deze vogel namelijk
"Berrrtjèt", een wel zeer treffende
klanknabootsing, waarin hij toch altijd
al zo sterk is. Het "berr" bij het op
stuiten (plotseling opvliegen), veroor
zaakt door de slag-en-staartpennen,
direct gevolgd door de enigszins hese
kreet "tjèt" (éénmalig), vandaar de be
naming "berrtjèt".
Wanneer je aan een tani (landbouwer)
van Midden-Java zou vragen of er in
zijn sawahs al "blekèks zijn, zou hij iet
wat verwonderd knikken en wijzen naar
enkele blekoks en koentoels (In
dische reigersoorten).
De oosterse watersnip (capella stenu-
ra) heeft wel veel overeenkomst met
de westerse (Gallinago gallinago), die
echter wat kortere poten heeft en géén
uitgesproken trekvogel is, maar ge
woon blijft broeden in de wat moeras
sige streken van de westerse laaglan
den, dus óók Nederland, ofschoon in
de winterperiode de hier verblijvende
broedpopulatie wel versterkt kan wor
den door "trekkers" uit noordelijker
gebieden; de oosterse watersnip blijkt
uitsluitend te broeden in Mandsjoerije,
aangezien nog nimmer bekend is ge
steld, dat eieren elders werden aange
troffen, zeker niet in de Indische Ar
chipel.
De heer Sody geeft twéé jachtmetho-
den aan, waaraan ik nog een derde
wijze wil toevoegen, namelijk het óp-
drijven naar de jagers tóe, die op het
terrein positie kiezen tégen-de-wind-in,
omdat de snip liefst ook in die richting
op de wieken gaat. De drijvers (kat-
jongs) dreven met geschreeuw en veel
misbaar over een afstand van 200
300 meter de snippen öp, naar de ge
weren toe. Bij de drijf neemt de snip
een afwijkende vliegwijze aan, kiest
direct hoogte, vliegt in rechte lijn en
passeert op een hoogte van plusminus
30 meter de jager, die dan een z.g.
V
"overtrekkerschot" moet plaatsen.
Wordt de snip daarentegen op een
geluidlozer manier verstoord, dan vliegt
hij eerst ongeveer 20 meter laag-
schuins op, recht uit, om dan over te
gaan tot een sterk zigzaggende vlucht,
waardoor moeilijker trefbaar. Zowel bij
het z.g. "voor-de-voeten-uit" jagen, als
bij het trekken van een lijn over de
sawahs neemt de snip deze vliegwijze
aan. Doordat hij niet erg geschrokken
is, duikt hij weer gauw, onder een
hoek van 45°, als een pijl op zijn
voedingsbodem neer (neervallen noemt
de jager dit, in het javaans "mêntjlok").
De snip voedt zich met wormpjes die
hij met de snavel uit de drassige grond
wroet. Ook is hij verzot op "woor",
een (ééncellig?) minuscuul plantje, tus
sen de padi (rijst) aanplant. Het drijven
geschiedde steeds, wanneer de jagers,
al wat vermoeid na de twee andere
methoden, nog wat patronen over had
den, om die, wat uitrustend, op de
"overvliegers" af te schieten.
Het z.g. "percentage"-schieten is ook
een punt van discussie, tenminste v.w.
b. een continu-gemiddelde, aangezien
hier verschillende factoren in het ge
ding komen: 1) de tijdstippen, 2) de toe
te passen methoden, die bij een wed
strijd n.m.b.m. wel vóóraf dienen te
worden vastgesteld.
1.) De tijdstippen. Bij aankomst in de
Indische Archipel van deze oosterse
watersnip, een trekvogel dus, is hij
schuw, op zijn qui-vive, vliegt dan ook
véél eerder öp, belangrijk dus m.b.t.
de schiet-afstand.
Bij zijn vertrek is de snip inmiddels
zeer aan gewicht toegenomen, is min
der schuw, is ook de zig-zagvlucht tra
ger, waardoor hij makkelijker trefbaar
is.
2.) De toe te passen methoden a) "voor
-de-voeten-uit", waarbij de jager zich
stabieler voortbewegen kan, dan bij b.)
het "lijntje slepen", waar hij zich moei
lijker kan staande houden op de smalle
glibberige dijkjes (galangans) tussen
de palivelden.
Bij "voor-de-voeten-uit" is vooral het
snel en soepel schouderen van het
geweer van groot belang, immers hoe
sneller, hoe meer de jager nog kan pro
fiteren van de (in de beginfase) nog
rechte vlucht, die echter al na een paar
tellen overgaat tot het sterk zigzaggen.
Toch is een juiste "timing" ook vereist,
want valt het schot te vlug, dan wordt
bij de treffer de snip aan flarden ge
schoten, omdat hij zich heeft bevonden
in de nog in takt zijnde hagelkegel. Het
kan namelijk voorkomen, dat na een
eerste schot uit de ene loop, een ande-.
re snip zich op zeer korte afstand
meldt, de jager, nog met het geweer
aan de schouder, het tweede schot
uit de andere loop afvuurt en de snip
dan de volle bijna ongespreide lading
krijgt
b.) Bij het "lijntje-slepen" speelt uiter
aard de lenigheid en souplesse van de
jager een belangrijke rol, vooral wan
neer de snip rechts van hem opvliegt
en de jager zich (wat moeilijker) moet
wenden naar rechts. Een handicap dus
voor de wat gezettere en zwaardere
jagers, waartoe ook ik behoorde.
Vreemd, ik heb nog nooit gehoord van
een "linksschouderige" schutter, terwijl
bij andere takken van sport, toch vele
"linksen" voorkomen.
Wanneer wordt de oosterse watersnip
het eerst in de Indische Archipel ge
signaleerd? Hierin liepen de bevindin
gen in Indië ook wel wat uitéén waar
voor n.m.m. wel een verklaring is. Van
uit het broedgebied (Mandsjoerije)
volgt deze snip de natte (west) moes
son over Voor-en-Achter-India, Malak-
ka, om zodoende, in het westen Indone
sië te bereiken. Van deze eilanden
groep, is Java uitgesproken West-Oost
gelegen, waardoor de snippenjager in
West-Java, eerder aan zijn trekken
komt, dan die van Midden-Java, terwijl
die van OostJava weer wat later aan
de beurt komt.
De vraag: Welke van onze lezers geeft
ons wat van zijn eigen getallen?" wil
ik als volgt beantwoorden.
De beste snippenjager die ik gekend
heb was (wijlen) Dolf Broese van Groe-
nau, zeker ook bekend in Oost-Java.
Hij was mijn overbuurman te Oengaran,
(wéér) vrijgezel en had vóór de Jap-
penoorlog een leidende positie bij het
(destijds) Hoofdkantoor van de Inter-
natio. Hij zat er wat je noemt nogal
warmpjes bij en had slechts één hobby:
de jacht. Tijdens zijn Europese ver
loven had hij zich twee dubbelloops
jachtgeweren cal. 12 laten aanmeten
bij "Holland Holland" of Perdy, a
raison van £175,(koers toen
10,50), in welke aankoop dan begre
pen was een gratis cursus in het sport-
schieten, waaraan ook hij dus had deel
genomen. Ofschoon hij toen in Indië
al bekend was als een uitmuntend snip
penschieter, werd hij bij "H H" nog
extra "bijgeschaafd", betreffende het
snel en soepel schouderen zonder
rukbeweging, de meeste Indische ja
gers eigen. Daarna mocht de heer B.
v. G. het percentage bereiken van
minstens 95%. Van zijn nuttige lessen
20