Fonteijn Co - v,h D,0K1A
DONDERDAG 3 0 A U G U S T U S a.s. begint onze
OPHEFFINGS-UITVERKOOP
KORTINGEN tot 50
FONTEYN van DJOKJA
ONTMOETING IN
BEZETTINGSTIJD
Vlamingstraat 5, Den Haag, Tel. 46 46 47
de toko gaat dicht op 31 december 1973, maar
gaat door met ALLE door U gewenste INDISCHE sieraden op zijn
privé adres, Barnsteenhorst 386, Den Haag (Mariahoeve) Tel. 070-855134
Niet lang na de capitulatie van het
Nederlands-Indische leger in maart
1942 trok ik met enige kennissen in bij
mijn zuster, wier man als landstormer
was geïnterneerd. Het was een onze
kere tijd en Batavia gonsde van de
geruchten. De discipline in het Japanse
leger was groot, maar er sijpelden
berichten binnen over gruweldaden
van de stoottroepen, over dieven bij
wie de handen waren afgehakt. Een
oude Javaanse legende werd opgera
keld, volgens welke een geel ras over
Indië zou heersen gedurende een "dja-
goengan" en dat zou dan zijn drie
maanden, de groeiperiode van 'n mais-
plant. Prompt werd er natuurlijk dja-
goeng geplant in tuinen van Europe
anen. - Na enige tijd hoorden wij dat
de verbinding tussen Batavia en Ban
doen zou worden verbroken, juist toen
mijn zuster in Bandoeng logeerde. Wij
durfden haar niet te schrijven en be
sloten dat ik haar zou gaan halen. Dat
was voor mij een hele onderneming
maar er zat niets anders op en ik
stapte op de trein.
Toen ik in Bandoeng aankwam was de
schemering al gevallen. Ik huurde een
dogkar en toen we de helling naar de
buitenwijk Tjioemboeloeiet opkropen
was het al helemaal donker geworden.
De weg was verlaten, de huizen waren
verduisterd en ik was er niet bekend.
Ik besloot op goed geluk ergens aan
te kloppen en na lang wachten ver
scheen een angstig echtpaar dat mij
echter niet kon helpen. Voort ging het
weer en daar naderden wij een ver
licht huis. Ik stapte uit en was al bin
nen het hek toen ik zag dat het huis
was bewoond door Japanse militairen.
Terugkeren zou verdacht lijken en daar
om liep ik met de moed der wanhoop
door.
De militair die mij te woord stond,
sprak gelukkig Engels en begreep wat
ik bedoelde. Maar het was per slot
oorlogstijd en daarom begon hij aller
lei vragen te stellen. Op een gegeven
moment vroeg hij naar het ambt van
de - inmiddels geïnterneerde - bewo
ner van het huis dat ik zocht en ant-
woorde ik "overste". Dat woord kende
hij natuurlijk niet en ik wist toen nog
niet dat dit het equivalent is van luite
nant-kolonel. Toen werd hij wantrou
wig; ik moest steeds weer alle militaire
rangen opnoemen maar telkens stok
ten we bij overste. Daarop werd het
verhoor langdurig voortgezet. Eindelijk
echter leek hij overtuigd van mijn on
schuld; ik kreeg een koele dronk en
mocht vertrekken. Toen ik trillend van
zenuwen opstond zei hij tot mijn ver
bazing het volgende: Als ik het huis
niet kon vinden mocht ik in het zijne
overnachten en gaf mij zijn woord van
eer als Japans officier dat mij niets zou
overkomen. - Het was een vreemd
moment, waarin de oorlog terugweek
en wij slechts als mensen tegenover
elkaar stonden. Ik geloofde hem on
voorwaardelijk.
De dogkarkoetsier had geduldig ge
wacht en voort ging het weer in de
donkere nacht.
In die tijd van censuur op berichten in
binnen- en buitenland grepen de men
sen naar dubieuze bronnen van infor
matie. Toen ik het huis eindelijk vond,
bleek dat men daar de avond had
doorgebracht met het raadplegen van
het "kruis", een planquette, dat alarme
rende berichten had doorgegeven. In
de nerveuze stemming waarin zij dien
tengevolge verkeerden, sloeg mijn on
verwachte komst in als een bom.
Ik moest alles vertellen en daar de re
den van mijn komst leek overeen te ko
men met wat het kruis had gezegd,
vertrokken mijn zuster en ik de volgen
de dag hals over kop naar Batavia.
De verbinding werd niet verbroken.
De djagoengplanten schoten op, droe
gen vrucht en stierven af, maar de be
zetting was nog pas in haar eerste uur.
Geen waarzeggers, kruizen of schrij
vers in trance konden voorspellen dat
de oorlog nog drie jaren zou duren
en dat daarna niet alleen het gele,
maar ook het blanke ras uit Indië zou
worden verdreven.
Ver van mijn geboorteland denk ik
nog wel eens terug aan die bewogen
tijd en vraag mij af wat er is geworden
van de enige Japanner, die ik toen van
nabij heb ontmoet. Ik heb hem nooit
teruggezien.
A.M.B.
Vervolg "Botjah An gort"
molmd hout moeten er droge bladeren
of gras bijgevoegd worden.
De botjah angon genoot een zekere
achting bij de dessabevolking, mis
schien vanwege de ontberingen en de
gevaren aan hun beroep verbonden en
hun uiterst sobere levenswijze. Was er
in de dessa iemand goed ziek, dan
kwam de doekoen bij de herdersjongen
met een kom water en verzocht hem
tegen beloning van 21/2 cent in het
water te spuwen. Wanneer de zieke
genas ontving hij van hem of diens
familie uit dankbaarheid nog een ge
schenk, dat hij zelf mocht bepalen. Ge
nezingen schenen op zo'n manier in
derdaad plaats te vinden, misschien
wel niet voor de volle honderd procent,
maar in het ziekteverloop zou vooruit
gang te bespeuren zijn! De dessabe-
woners zeiden: '"Speel niet met het
speeksel van de herdersjongen, het is
heus "mann-di". Men kan hier kritisch
tegenover staan, maar in die tijd was
hij omgeven door een min of meer
mystiek aureool.
Natuurlijk hadden zij ook hun streken!
Zo bestond een van hun genoegens
uit het klimmen in een boom, die men
bezig was om te kappen en die op
omvallen stond. Wanneer de stam het
krakend begaf, juichten zij in koor.
Ook plaagden zij graag slangen, zoals
de oeler tampar (tampar - dun touw),
een dunne, lange slang of de oeler
laree angon (laree-angon betekent her
derskind) of de gadoong, een groene
niet giftige slang. Wanneer zij een leeg
luciferdoosje vonden, maakten zij in de
schuif van het doosje een gat en duw
den de kop van de slang erin. Het dier
kon dan niet zien, verloor zijn koers
en schuifelde overal tegen aanbotsend
over de grond tot hij tenslotte door het
kreupelhout opgeslokt werd. Tot grote
hilariteit van de knapen!
Na de eerste wereldoorlog echter
kwamen ingrijpende veranderingen, die
ook het vrijgevochten rijk van de her
dersknapen niet ongemoeid lieten!
R. F. Doelitzsch
11