NOGMAALS: BENOWO, OELIHK, BENTJEE
In T.T. van 1 april en 15 juni
plaatsten wij inzendingen over de
Benowo, Oelink en Bentjee. Hier
onder laten wij nog een reactie
hierop volgen van de hand van
de Heer H. van Laar. - Red.
In de "Tong-Tong" van 1 April j.l. vond
ik een artikel, dat mij weer eens op
mijn stokpaardje hielp, n.l. de vogels
van Indonesië, en waarover ik dan ook
graag weer in mijn schrijfmachine klim.
De eerste vogel van het rijtje deed mij
al dadelijk een beetje raar opkijken.
Als het ten minste een vogel is! Wat
wil n.l. het geval? Naar aanleiding van
bedoeld artikel ben ik natuurlijk met
een als een detectieve mijn boeken
over dieren in Indonesië gaan uitkam
men, temeer nieuwsgierig omdat ikzelf
dit dier evenmin ooit gezien of gehoord
had. O.a. het werk van Dr. H. C. Dels
man en niet te vergeten het standaard
werk door J. H. van Balen, die de namen
van dieren zelfs in verschillende Indo
nesische dialecten vermeldt.
Echter in geen velden of wegen ook
maar een "Benowo" te bekennen. Om
dat de schrijver van het artikel de ge
dachte had geopperd, dat het wel eens
een "zwarte uil, ter grootte van een
raaf" zou kunnen zijn, ook het hoofd
stuk Uilen nog eens extra nageplozen,
maar ook alweer zonder enig resultaat.
Kennelijk weet de schrijver, die zich
althans het geluid herinnert, dus nog
meer van het dier af, dan de auteurs
van genoemde boekwerken.
Toen ik de datum van het nummer van
deze T.T. zag, moest ik onwillekeurig
heel eventjes lachen bij een ondeugen
de gedachte, zo van: "Zou het niet een
Maar neen, dat was het natuurlijk
niet. Al met al ben ik wel razend be
nieuwd, wie ons uit het raadsel Beno
wo" helpt, zoals je begrijpen zult.
Ook de Tjulik (of Ulik) behoort niet tot
de orde der Uilen, maar, evenals de
Piet van Vliet, tot de Koekoekachtigen,
die in Indonesië rijkelijk vertegenwoor
digd zijn. De Tjulik behoort n.l. tot de
Gaaikoekoeken of Koeils. Eudynamis
scolopacea, zoals de wetenschappelij
ke naam luidt. Het is het mannetje, dat
"tuhu" of "tuwo" roept, "zij" daaren
tegen "tjulik" of "ulik", waaraan zij dus
ook hun Indonesische namen danken.
Dat hun roep in verband wordt ge
bracht met dieven, is mij bekend. Ik
heb mij laten vertellen, dat dieven die
met hun tweeën op pad zijn, beurtelings
de roep van deze vogels nabootsen.
Zodoende brengen zij de bewoners
van het belaagde huis in de waan, dat
het de vogels zijn, en kunnen de die
ven ongemoeid hun slag slaan. Volgens
deze lezing zouden de vogels zelf dus
niet de voorboden van dieven zijn.
De Piet van Vliet, inheemse naam Ke-
dassie (Cacomantis sonneratii), 'n Lijs
terkoekoek. De reputatie, die deze vo
gel geniet als onheilsbode is overbe
kend. Ik geloof niet, dat er veel In-
dischen zullen zijn, aan wie dit onbe
kend is. Grzimek rekent het geslacht
Cacomantis, waartoe hij behoort tot de
veelzeggende naam van Ongelukskoe
koeken. (Laat me er meteen bij zeggen,
dat er nog enige soorten van bestaan).
Ook hij behoort dus tot de Koekoeken,
al is zijn roep anders dan die van onze
Europese Koekoek. Zijn gewoonte om
zijn eieren in de nesten van andere
vogels te deponeren, wijst echter ook
al duidelijk in die richting. Immers je
reinste Koekoeken-manieren, voor de
ze vogels welhaast spreekwoordelijk.
Het zal nu zeker niemand meer ver
wonderen te vernemen, dat ook de
Tuhu (of beter gezegd de Tjulik, want
het is natuurlijk de'zij") met soortgelijke
Koekoeken-allures is behept. Volgens
Delsman deponeert zij haar eieren in
de nesten van grotere vogels, o.a.
kraaien.
De Kukubeluk is inderdaad een Javaan
se Uil, evenwel niet de Visuil, - het
is de Javaanse Bosuil (Strix sëloputo).
De Visuil is de Ketupa, welke Indone
sische naam we terugvinden in het La
tijnse Bubo ketupa of Ketupa javensis.
Wat over de Priendjak of Javaanse Snij
dervogel (Prinia familiaris) verteld
wordt, is ook mij bekend. Wist je ove
rigens, dat sommigen pleegden te tel
len, hoe vaak deze vogel telkens zijn
eigen naam roept? Daaruit leiden ze
dan af, hoeveel man sterk de te ver
wachten tamoe zou zijn.
Nu ben ik zelf een door en door gelovig
mens, en sta ik, overeenkomstig het
Bijbelwoord, sceptisch tegenover de
bijgelovigheden omtrent de roep van
bepaalde vogels. Maar dit neemt toch
niet weg, dat ik je enige aardige staal
tjes over deze vogels eenvoudig niet
kan onthouden.
Zo zou op een keer in de tijd, toen mijn
ouders nog een hotel hadden, een mu
ziekgezelschap bestaande uit zeven
man, dat op tournee was, bij ons komen
logeren. Op de dag, dat ze zouden
komen, was het "ge-priendjak" in onze
tuin niet van de lucht. Pa telde, maar
tot zijn verwondering kwam hij telkens
niet verder dan tot vijf. "Neen, Prien
djak, deze keer ben je er toch echt
naast. Zeven moeten er komen," was
zijn commentaar. Opnieuw echter vijf
maal "priendjak"! Er ontstond een heel
dispuut tussen mijn vader en de vogel.
"Zeven," wist Pa met zekerheid, maar
de Priendjak hield zijn pootje stijf: vijf!,
en daar was hij niet vanaf te brengen.
- Laat er nu in de loop van de dag een
interlokaal telefoontje zijn binnenge
komen; twee leden van het gezelschap
moesten wegens ziekte verstek laten
gaanI
in Poenten, waar we enige jaren voor
de laatste wereldoorlog woonden,
stond ons huis bijna tegen dat van
onze naaste buren aan. "Hoor die
Priendjak toch weer eens tekeer gaan.
Zeker weer bezoek," placht mijn Moe
der te zeggen, als zo'n kleine drukte
maker zich liet horen. En in heel veel
gevallen was dat dan ook zo. Maar het
gebeurde ook meer dan eens, dat we
tegen elkaar zeiden: "Neen, het is van
daag niet voor ons. Hoor maar, hij zit
nu bij Catenius in de tuin." En ja hoor,
aan enige drukte later op de dag op het
voorerf merkten we dan, dat de buren
inderdaad tamoe hadden gekregen!
Nu ik toch op mijn praatstoel zit, nog
een (dit keer tragisch) verhaal over een
heel andere vogel, die er eveneens
minder liefelijke praktijken op na houdt;
hij heeft echter niets uitstaande met
bijgeloof.
Op mijn wandelingen werd mijn oor
meerdere malen getroffen door een
hartverscheurend gekerm, als van een
klein vogeltje, dat vreselijk gemarteld
werd. Als ik op onderzoek uit toog,
trof ik dan steevast in de buurt waar
het geluid vandaan kwam, een vogel
aan, ongeveer ter grootte van de Koe-
tilang. Hij was mooi egaal grijs met
een zwarte oogstreep en wat zwart en
bruin in de vleugels en de vrij lange
staart. Bentet noemde een Indonesiër
hem aan wie ik naar de naam van het
dier vroeg. Jaren later, toen ik het
boek van Delsman in mijn bezit kreeg,
vond ik hem daarin onder deze zelfde
naam, - een soort Klauwier (Lanius
schachs).
Nu was mij in die tijd uit andere vogel
boeken reeds bekend, dat Klauwieren
hun prooi plachten vast te spietsen
aan dorens of aan prikkeldraad. Die
prooi bestaat uit kleine dieren: hage
dissen, kikkers, muisjes en ook wel
kleine vogeltjes. Je begrijpt, dat deze
kennis en de aanwezigheid van een
Bentet in de buurt mij het ergste deden
vermoeden voor het arme, kermende
vogeltje. Met eigen ogen gezien heb
ik het weliswaar nooit, totdat ik op een
middag in de omgeving van onze tuin
te Poenten een heftig gefladder in het
geboomte hoorde. Ik ging kijken en
zag hoog in een bamboestoel, die een
eindje buiten ons terrein stond, een
Bentet in gevecht met een Tjelutjuk, -
je weet wel, het neefje van de Koeti-
lang (maar dan meer in het bruin) dat in
Oost-Java net zo algemeen is als de
Kutilang-zelf in andere streken van Ja
va is. Ik had medelijden met de Tjelutjuk
en gooide een steen in de bamboe, -
niet met de bedoeling om één van de
vogels te raken, maar in de hoop zo
de vechtenden uit elkaar te jagen en
de Tjelutjuk te bevrijden. De steen rit
selde door het gebladerte, en de Ben
tet ging aan de haal, precies zoals ik
bedoeld had. De Tjelutjuk echter niet,
18