ten en kwam hij in de gevangenis, waar we hem mochten opzoeken, ik geneer de me dan erg. En ze zeiden nog wel, dat ik trots op hem moest zijn! We gingen dus naar Europa. Het afscheid in Priok zal ik nooit vergeten, zoveel wegbrengers. We kregen allemaal ca- deaux, ik een grote pop met lang zwart haar (en ik hield zo van blond); ze had een zwarte jurk aan met een sjerp over de schouder van groen, rood, blauw lint. Ze zeiden, dat ze Ida Pauline heet te (I.P. van Indische Partij van Paatje). En allemaal lachten ze. Het eerste, wat ik deed, toen we in volle zee waren, was haar die lelijke jurk uittrekken en haar een andere naam geven. Er waren redevoeringen en er werd met een vlag gezwaaid en foto's gemaakt en hun clublied gezongen, telkens weer. Tenslotte ging goddank de stoomfluit: "mensen, van boord". Er waren drie bannelingen, Oom Tjipto en Oom Soe- wardi en hun vrouwen waren er ook bij. In de Middellandse Zee was het koud en winderig en zelfs al in de Rode Zee. In Port Said kochten mijn ouders daar om voor ieder van ons een wit vilten hoedje bij Simon Artz. Bij aankomst werden die vergeten in het net van de trein die ons van Genua naar Neder land bracht en toen moesten we drie rode fezzen op, die de drie bannelingen in P. Said hadden gekocht. Ik vond het maar gek. Bij aankomst weer veel af halers en bloemen en telegrammen. Mijn ouders zijn dadelijk lid van de S.D.A.P. geworden en Moes ook weer van de Vereniging voor Vrouwenkies recht, in Indië had ze er in het bestuur gezeten. Ze noemden zich trots vrij denkers. Maar ik zou het over Indië hebben. Ik denk bv. aan het jaarlijkse Tjap Go- meh met de dansende groene draak van de Chinezen, die de rode zonnebol trachtte te verslinden, die voor zijn grote muil heen en weer danste. Een stuk of tien Chinezen hielden het grote papieren dier in de hoogte en lieten hem wild zigzaggen. Er was een oorverdovend lawaai van trommen en cymbalen en fluiten en het stonk naar al die walmende oliepitjes van de kraampjes, want er was dan ook altijd een soort kermis met lekkere es pasra. "En goed vasthouden, hoor, anders raak je onder de voet" heette het dan. Ik vond dat heel matig, heb nooit van mensenmassa's gehouden. En ik denk aan de oudejaarsavonden, als er vuurwerk werd afgestoken en de ronzebons in de tuin kwam tetteren. Eens brandde voor onze ogen een rotanstoel vol vuurwerk af; alle vuur pijlen tegelijk, alle voetzoekers en draaiende zonnen en lichtkogels en mertjons. Er was een vonkje in terecht gekomen en onder ontzettend geknal en gesis was het moois voor een hele avond in een paar minuten verdwenen. Gelukkig had iemand de tegenwoordig heid van geest de brandende stoel in de tuin te schoppen, anders hadden we een behoorlijke fik gehad. Tjap Gomeh dat was Chinees Nieuw jaar, maar er was ook een "Inlands Nieuwjaar". Dan kregen we heerlijke ketoepat met toebehoren van kokkie. Met ons nieuwjaar een mand fijne din gen van de langganan. Daar was dan ook die gele, kleverige, mierzoete kwee tjina bij. Dan liepen de be dienden in nieuwe kleren rond en hadden voor de gelegenheid schoenen aan en brillen op. Die kleren kregen ze van hun werkgever plus een som geld en natuurlijk het onvermijdelijke "perskot". Na die ene feestdag gingen de kleren etc. dan weer voor een heel jaar naar de lommerd. We gingen veel naar het circus, dieren kijken: olifanten, apen, paarden, hon den. De honden voerden soms een heel toneelstukje op in costuum en de hele tijd op hun achterpoten lopend. En kakatoe's, die brandweertje speel den, een wagentje met belletjes trok ken en een slangetje, waar een beetje water uitkwam in hun bek hielden en het werkelijk klaarspeelden een bran dend papieren huisje te blussen. Maar de clowns, neen, daar hield ik niet van, die sloegen elkaar zo hard! En .waren zo dom! En we keken graag naar een Chin, be grafenisstoet met de in het wit geklede jammerende klaagvrouwen en de af schuwelijke fluit-"muziek" (als van doe delzakken). Ze lieten papieren met zil veren rondjes bij wijze van geesten- geld over de straat waaien. En die mochten we niet oprapen, want dan kon de dode de weg naar zijn huis niet meer vinden. Bij de Dajaks is het juist andersom, ze weten niet, wat ze moeten verzinnen om de ziel van de gestorvene de thuisweg bijster te doen worden, want ze willen hem in geen geval weer terug hebben. Ze halen de dode desnoods bij het dak eruit, zorg vuldig de gesloten deuren en ramen vermijdend en maken hele ommetjes op weg naar de koeboeran, opdat de gestorvene maar niet zou komen spo ken. Dingen, die ik me nog herinner: taar ten en ontbijtkoek bakken in een pem- bakaran met kolen er onder en op het deksel en kokki maar kipassen. En het kolenstrijkijzer, waar baboe tjoetji on ze kleren mee streek. En het nacht lichtje: een dik glas met water en een olielaag er op en daarin drijvend op een stukje karton (van een speelkaart) een pitje. Dan het bantingen van de was, de witte pakken van de heren, door de penatoe op de stenen ommuring van de kali. Je moest altijd zorgen, dat je met hun nieuwjaar geen kleren had uitstaan, want die werden vaak verhuurd en dan kreeg je ze met schroeivlekken of he lemaal niet meer terug. En als er feest was, de djongos helpen met es poeter (liefst klapperijs) maken en zwengelen aan de houten emmer met grote stuk ken ijs plus keukenzout en binnenin de bus met vla. In 1914 gingen Moes en wij drie kin deren terug naar Indië, mijn vader mocht niet mee en bleef in Zurich stu deren. Ik herinner me, dat we in het Suezkanaal niet aan dek mochten ko men en in de salons moesten blijven, want het was oorlog en er werd daar geschoten. In Indië ging Moes toen werken voor ons onderhoud. Het woord klapperboom wekt bij mij associaties met mijn vader. Iemand heeft eens een tekening voor hem gemaakt van een eenzame, hoge klap perboom, die boven alles uitstak en veel vruchten droeg. Hem moest dat voorstellen. Op school zei een kind eens tegen mijn zusje: "Ze moesten jouw vader aan de eerste de beste klapperboom ophangen, zegt mijn va der". Wat waren wij daarover ontsteld en verontwaardigd! Ik was toen op school bij die aardige Mijnheer Edelman op Tjikini. We woon den er dicht bij en hadden een djam- boeboom en als de sappige vruchten rijp waren, smeerden we hem in de pauze naar mijn huis en de boom in. Eens vergaten we op de tijd te letten en hoorden we de schoolbel, terwijl we nog in de boom zaten. Al hijgend en puffend kwamen we te laat in de klas. Toen was die lieve Edelman toch wel boos! Wij - zes meisjes van de hoog ste klas - hadden toen een club samen: de club van zessenklaar. 's Zondags gingen we samen fietsen en picnic-en. Soms helemaal over het Bandjirkanaal bij Boekitdoeri. Daar waren schaduw rijke palahtuinen, waar we de heerlijk heden oppeuzelden, die de diverse kokki's ons hadden meegegeven. En toen kwam de H.B.S. tijd. Ik kwam op de Koning Willem III School op Salemba, waarop Paatje en zijn broers ook nog waren geweest; op een bank in de pendoppo stond zijn naam nog gekerfd. E. Janssen - Douwes Dekker We kijken gauw meewarig als we uit gestorven of uitstervende planten en dieren bewenen (al zijn het meestal alleen maar krokodillentranen), maar wat veel meer bedroeven moet, is het feit dat menselijke waarden als moed, eer, ridderlijkheid, vriendschap, eerlijk heid uitgestorven zijn. De meest voorkomende menselijke eigenschap in deze tijd van weelde en veiligheid is LAFHED. Komt het meest voor bij de leiders in cultuur en samenleving. 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 13