Herinnering aan het kamp KESILIR
"INGET MATI" „AD PATRES"
Fa. Johs. Ouwejan Zn.
Maar één keer in mijn leven heb ik
echt gejaagd. Nou ja, echt. Echt waren
de omstandigheden, de redenen waar
om, de middelen en het wild. Maar de
jagers? Daarvoor wil ik mijn hand niet
in het vuur steken. Ik steek mijn pen
in de inkt om een kleine entre-acte
tussen de laatste vreemde wendingen
van onze geschiedenis naar waarheid
weer te geven. Eigenlijk schaam ik mij
nog steeds daarvoor. Maar is niet echt
het grootste deel van ons leven nadien
een doelloze jacht geweest waarvan
wij de netto buit maar moeten opdissen
met een verhaal van de wijze waarop?
Het terrein van handeling is het kamp
Kesilir, langs de Kali Baroe, een strook
verwilderde tegalans tussen perceel
vijf en zes. In geen jaren gerooide
ketela-planten. Verwaarloosde kates.
Woekerende pisang. Hier en daar dras
sig en welig met kangkoeng begroeid.
Onder de hoge kandelaars van de
kapokbomen langs de weg tussen dit
terrein en de diepte waarin de kali
stroomt verzamelen zich tientallen man
nen en jongens van mijn leeftijd en
stellen zich op in een lange rij met vijf
tot tien meter tussenruimte. De mees
ten zijn nog vrij behoorlijk gekleed en
geschoeid. Sommigen dragen hoeden
tegen de. zon. Maar de zon hebben
wij in de rug, want het is nog vroeg.
Vroeg genoeg hopen wij maar, om de
tjeleng te vangen die vannacht voor
de zoveelste keer onze tuinen heeft
omgewroet.
Meneer Smelt is er zeker van dat de
boosdoener hier nog ergens in de
bush-bush moet zitten. Hij is ervan
overtuigd dat veertig-vijftig-zestig met
arits en puntige stokken bewapende
tawanans in staat zullen zijn om één
enkele tjeleng op te sporen, te over
meesteren, te doden, te villen, te slach
ten en volgens de beste Indische keu
ken toe te bereiden en op te eten. Voor
dat laatste zijn wij allen enthousiast,
want zo heel veel vlees verstrekt de
Jap ons niet. En omdat de natuur zo
bereidwillig schijnt mee te werken en
onze tjeleng al bij voorbaat verstopt
heeft temidden van de ingrediënten die
zijn smaak veredelen zullen (n.l. de
boontjes, de lombok, de bajem, de dja-
goeng, de blimbing, de ketela en de
katjang die rondom ons heen groeien),
daarom hebben wij ons gemakkelijk
laten overhalen ook de andere punten
van het programma af te werken. Te
meer omdat mijnheer Smelt onze aan
voerder is.
Mijnheer Smelt. Hoevele maanlichte
nachten hebben wij, gehuld in Soem-
ba kains en in de geuren van onze
seroetoe's, niet met open mond naar
hem zitten luisteren als hij een waar-
gebeurd jah-ferhaal ten beste gaf? Hoe
vaak zijn wij niet in onbedaarlijk lachen
uitgebarsten telkens als hijzelf het sein
daartoe gaf en zich schaterend van
plezier op de knieen begon te slaan?
Als ik aan hem terugdenk zie ik voor
mij temidden van tijgers die van boom
tot boom springen, van bantengs die
over Rafflesstoelen struikelen en van
Chinezen die 's nachts over de open
bare weg kruipen op zoek naar hun
eigen afgesneden oor. Die verhalen
moest U van hem zelf horen. Want me
neer Smelt was een groot jager en een
nog veel groter verteller. Hoe hij later
dit verhaal heeft verteld weet ik niet.
Want hoe liep het af?
Nadat Smelt met zijn zoon Guus en
enkele andere ervaren jagers verdwe
nen waren om de tjeleng aan de andere
kant van de strook wildernis op te
wachten, trekken wij behoedzaam de
struiken in. Links van mij zie ik oud Re
sident X dapper en moeizaam voort
sjokken. Met beide handen houdt hij
zijn bretels vast die kapot zijn gegaan.
Rechts verdwijnt de schaakspeler Pa
rijs tussen de ketela's. Na enige minu
ten ben ik alleen. Alleen met de zon
en mijn eigen schaduw in de stoffige
stilte van de planten om mij heen. Het
geritsel van mensen die onzichtbaar
voortdringen lijkt ver weg en wordt
overstemd door het brommen van
twee vliegen. Ik moet denken aan een
middag in Hotel des Indes toen ieder
een sliep en geen taxi voorreed over
knerpend grint en ik mierenleeuwen
zocht onderlangs de buitenmuren en
mij afvroeg hoe de mierenleeuwen de
verre geluiden van de belakan hoorden.
Nu ben ik in het hotel van de tjeleng
en ik weet niet in welke kamer hij
woont en durf hem niet wakker maken
als hij slaapt. Wat zal ik doen als ik
hem tegenkom? Achter elk bosje kan
hij zitten. Ik loop een beetje links en ik
loop een beetje rechts. Ik weet niet of
ik hem zoek dan wel ontwijk. Want wat
kan ik doen, met mijn gepunte met blik
beslagen stok, tegen een dier dat tien
twintig keer zo sterk en zo vlug is als
ik? Wat kunnen wij allen doen zonder
enig vuurwapen om de kansen gelijk te
maken? De enige die in deze streken
een vuurwapen draagt is commandant
Suzuki. En die is er goddank niet bij.
Wat zal ik nu doen als ik de tjeleng zie?
Hetzelfde maar als de anderen.
Hetzelfde als Parijs. Hetzelfde als de
Oud-Resident. Schaak geven? Weglo
pen? Maar ik zie hen niet en hoor ze
niet meer. Ik ben alleen. Alleen met de
tjeleng. Ik denk zo sterk aan hem dat
ik mijn ingewanden niet meer voel. Zo
sterk dat ik zijn hart in mijn lijf voel
kloppen. Als een tjeleng ren ik voort.
Ik schuif een bos paré-ranken vol bloe
men opzij en kom op een open plek en
het dringt vaag tot mij door dat mijn
angst van mij af is gevallen. Even maar.
Want ik heb geen tijd. Grommend stort
ik mij door de struiken. Ik hoor stem
men van links en deins terug naar
rechts. Plotseling duikt een gestalte
voor mij op. Het is Revius met zijn
grote zonnehoed en zijn flikkerende
bril. Hij kijkt mij verschrikt aan met iets
als tropenkolder in zijn ogen.
De strook wildernis is minder breed
dan ik dacht. Ik zie Smelt en Freddie
en Hein die nog niet geheel berustend
heen en weer lopen. En daar komen
Adje Jansen en Piet, buiten adem als
ik. En dan is het afgelopen. Niemand
heeft een tjeleng gepakt. Guus laat zijn
blikken vol misprijzen gaan over een
ieder die bestoft en bezweet uit de
struiken komt. Pa Smelt staat druk ge
barend uit te leggen hoe het allemaal
wél had kunnen gaan. De meesten zwij
gen. Kom, Pa, zegt Guus, ik heb je
toch gezegdMet die mensen kan
je toch niks aanvangen, Pa
En dan druipen wij af. Naar de warong
van Boonstra, die niet aan de jacht
heeft meegedaan, maar grote pannen
vol kapucijners met spek heeft ge
maakt. Voor een gulden per portie.
Niet elke dag. Met Adje en Piet en Wim
en Jaap. Om een plan te beramen voor
het rampassen van dakpannen in Sang-
gar ter vervolmaking van onze hut.
F. van den Bosch
Op 26 september 1973 overleed
op de leeftijd van 69 jaar onze
lieve man, vader, groot- en over
grootvader
HENDRIK JOHANNES VOORBIJ
A. Voorbij-de Jong
D. H. Wermuth-Voorbij
en gezin, Eindhoven
G. E. Goos-Voorbij
en gezin, Rotterdam
Minona,
en verdere familie.
Begrafenis-
en Crematie-Onderneming
Opgericht 1924
ROUWKAMERS
en ONTVANGKAMERS
AIRCONDITIONED
Kantoren: Fred. Hendriklaan 7
Den Haag, Tel. 070-556427 (3 lijnen)
17