De geschiedenis van de
tolrechten van Indonesië (I)
Wat verschijne, wat verdwijne,
't Hangt niet aan een los geval,
In 't voorleden ligt het heden,
In het nu wat worden zal.
Voor de juistheid van deze dichtregelen van Bilderdijk lijkt vooral de geschiedenis
van de belastingen een goede toetssteen te zijn. Hun oorsprong en beloop zijn
nog vaak naspeurbaar in de verschillende vormen waarin zij voorkomen. In het
bijzonder de thans nog in Indonesië van kracht zijnde, onder het voormalige
Nederlandse bestuur tot stand gekomen tolrechten leveren daarvan menig voor
beeld op.
Vrijwel onder soortgelijke omstandig
heden als in de oude westerse wereld
waren ook de onderdanen der vroegere
Javaanse vorsten aan belastingen en
tolrechten onderworpen. Deze zullen
aanvankelijk het karakter van min of
meer vrijwillige geschenken in natura
hebben gehad om tenslotte als ver
plichte z.g. "koningsrechten" te worden
gevorderd. De heffingen ter zake van
het verplaatsen van goederen (in-, uit
en doorvoer) vormden daarbij een be
langrijke, zo niet de belangrijkste bron
van inkomsten.
De oudst bekende heersers van Indo
nesië waren de Hindoes, die op de roep
van Java's rijkdom en vruchtbaarheid
in de 2de of 3de eeuw n. Chr. koers
zetten naar dat "onvergelijkelijke voor
treffelijke eiland" om zich daar blijvend
te vestigen.
De tijd vóór de komst der Europeanen
in de Indonesische Archipel mag, zeker
niet wat de kuststreken betreft, in het
algemeen als primitief worden aange
merkt. Sedert overoude tijden onder
hielden de Indonesische volken en in
het bijzonder de Javanen betrekkingen
met andere cultuurvolken van Zuid- en
Oost-Azië. Zij beschikten over grote
ervaring op het gebied van de scheep
vaart en waren vertrouwd met de aan
leg van waterbouwkundige werken
vooral m.b.t. de irrigatie van rijstvelden.
De Hindoes zijn daarbij ongetwijfeld
voor de bewoners van Java en Suma
tra de belangrijkste leermeesters ge
weest. Zulks blijkt o.a. uit een inscrip
tie op een destijds oostelijk van Tand-
jong-Priok (Toegoe) gevonden steen
waarbij melding wordt gemaakt van
de voltooiing van een waterbouwkundig
werk onder de regering van koning
Poernawarman (4de of 5de eeuw na
Chr.) die daarbij een schenking deed
van 1000 runderen aan de Brahmanen
wegens hun verdiensten bij die arbeid.
De geestelijke invloed van de Hindoes
is van grote betekenis geweest voor
Java, Sumatra en Bali; veel minder
echter voor Borneo en vrijwel onbe
duidend voor de overige eilanden. Door
vermenging van de inheemse gewoon
ten en gebruiken met de beschaving
en godsdienst der Hindoes, mogelijk
door huwelijken van Hindoes met in-
De Heer WSatijn, voor de oorlog
Onder Hoofd van de Dienst der In- en
Uitvoerrechten en Accijnzen in Ned.-
Indië en na de souvereiniteitsoverdracht
in 1949 Algemeen Adviseur van deze
Dienst, schreef voor Tong Tong een
opstel over de geschiedenis van de tol
rechten, zoals deze zich in de loop der
eeuwen hebben ontwikkeld, sedert de
tijd van de Hindoerijken op Java tot
de heffingen in moderne tijden. In de
geschiedenis van deze belastingen weer
spiegelt zich tevens de historie van In
donesië. - Red.
heemse vrouwen, ontstond een nieuwe
gemeenschap, die in de achtste eeuw
duidelijk aan de dag treedt en het
sterkst is op Java, waar een Hindoe-
Javaanse maatschappij en cultuur tot
grote zelfstandige bloei geraakten.
Een machtig koning in Oost-Java was
in 996 Dharmmawangsja, die vier jaar
eerder het rijk van Palembang tot on
derwerping had gebracht. De grote ver
scheidenheid van goederen die reeds
toen in Oost-Java werden verhandeld
en gemaakt, blijkt uit de opsomming
van geschenken waarmede deze vorst
de keizer van China bedacht, t.w.:
ivoor, parelen, geborduurde en met
goud bewerkte zijden stoffen, gekleur
de katoenen goederen, sandelhout,
schildpad, sirih-stellen, krissen met
fraai bewerkte grepen, rottan matten,
papegaaien en een sandelhouten bal
dakijn met allerlei kostbaarheden ver
sierd. De Javaanse vorst gaf hiermede
haast een kort begrip van de goede
ren die toen in zijn rijk verhandeld en
gemaakt werden. Goud, zilver, zwavel
en specerijen hadden destijds ook op
Java een markt en het land zelf was
buitengewoon vruchtbaar. De bewo
ners verbouwden er rijst, hennep en
erwten waarvan een tiende (1) als be
lasting (tjoeke) moest worden opge
bracht. Die heffing werd op bladeren
van de lontarpalm geregistreerd. Voorts
leverde het land een overvloed op aan
vis, gevogelte, vee en vruchten. Men
bereidde ook reeds zout uit zeewater.
Bij uitvoer van gabah (rijst in bolster)
werd een heffing in natura gevorderd;
de opbrengsten werden in bewaar
plaatsen van het rijk opgeschuurd.
Voor allerlei doeleinden stonden de
koning vele ambtenaren ten dienste.
Het rijk werd geregeld bestuurd en
verkeerde in bloeiende toestand. Vo
renstaande gegevens zijn ontleend aan
Chinese berichten handelend over de
tijd van 960-1279.
Welke wijzigingen zich in die drie eeu
wen ook mochten voltrekken, vele za
ken, zoals de produkten en zelfs de
tjoekeheffing bleven gelijk.
In 1007 valt Dharmmawangsja in de
krijg tegen zijn vijanden. Zijn rijk ge
raakt daarop in grote verwarring. Zijn
schoonzoon en troonopvolger Erlangga
moet zijn heil in de vlucht zoeken. Drie
jaren later keren de kansen en wordt
"Batutulis" in de bedding van de Tji Tjarunten te Tjampea bij Bogor, met daarin uitgebeiteld
de voetstappen van koning Poernawarman.
:£l
8