KERSTFEEST IN TJIMAHI Pa en Ma waren leden van een kleine Christen-Gemeenschap; de naam doet er niet toe. Ze gingen er helemaal in op. Het was er ook net één grote familie en ze vonden er vrede. Onderling waren wij allemaal broeders en zusters en voor ons kinderen waren het Ooms en Tantes. Wij woonden toen even buiten de stad Bandoeng. Daar was wel een kerk, maar de Kerst vierde men altijd in Tjimahi; de moederkerk, waar ook de voorganger zetelde. Zo liep het ook weer tegen deze ge wijde dagen. Ma was al dagen druk in de weer met bakken en braden. Van alles moest geoeroesd worden, want een ieder moest zijn bijdrage leveren aan dit grote gebeuren. De Kerstdagen zouden wij in Tjimahi doorbrengen; voor logies werd gezorgd: waren wij geen grote familie, gampang toch? De middag voor Kerstmis werd onze oude Ford volgestouwd met de hele familie: een baboe ging ook nog mee en de nodige barang. Een wonder, dat die oude trouwe wagen het nog pres teerde ook, alle eer aan Achmed San- tosa, vaders speciale djongos, die de kar verzorgde, als was het zijn geliefde. Wij kropen tegen de heuvels op: alleen het laatste stukje, een zijweg vol ste nen, was hem bijna te veel. Puffend en hoestend stopte het trillend in de grote zijtuin, waar wij hartelijk werden ver welkomd met veel tjeplok (zoenen) en handgepomp. Een verfrissing was zo opgediend en het installeren verliep geruisloos. Wij kinderen, gauw ganti (andere kleren aan) en de trap verken nen. Adoeh, wat een grote tuin en wat een vruchtbomen: mochten met de kebon mee, visjes vangen in de grote balong (visvijver)), achter het huis. Al lemaal klein grut haalde hij met zijn ajakan (zeef-fuik) boven: de grote liet hij zwemmen. "Lo so anèh, naha di le- pasken noe gedéh akang, waarvoor, die kleintjes toch niet lekker." ("Lo, wat eigenaardig, waarom laat je die grote weer zwemmen man, waarvoor, die kleintjes toch niet lekker") "Mag niet zeggen van njo van de djuragan (mijnheer) bilangnja voor morgen ver rassing en geheim." Wij werden er niet veel wijzer op, vroegen niet langer maar hielpen grif mee. Nat en onder de modder kwamen wij thuis. O, wat een bof; de ouderen gaven enkel een terechtwijzing, maar werden er niet boos om. De dames hadden het trou wens veel te druk; de lucht was vol lekkere geurtjes, overal anglo's, over al bezigheid. Bij ieder werd je weg gejaagd, je werd wat toegestopt: "ajo weg, ga maar spelen." Gehoor zaam dropen wij af. Kinderen plenty, die ons meenamen om te spelen. Die avond was er een dankdienst in huis en na afloop veel lekkere schotels, daar na nog chocolademelk, gebak, koekjes en snoep; voeten wassen en naar bed. t De volgende dag veel bezoek, heerlijke lontong en maar snoepen om het leven; rozenstroop, limonade, risolles, pastei tjes, krupuk, katjang, kriepiek, te veel om op te noemen. Dezelfde middag Kerkdienst en 's a- vonds het Kerstfeest in een versierde Kerk. Een Kerstboom met kaarsen, veel cadeaux daaronder met namen van de gelukkigen. Toen pas kregen wij door, waar de vis jes voor dienden: vier mooie aquariums waarvan één met mijn broer s naam erop. Nieuwsgierig, kinderen eigen, gingen wij gauw aan het snuffelen, wat voor moois wel voor je bestemd was. Ik neusde direct bij de boeken; loh, geen enkel voor mij; verder zoeken. "Hier jouw naam, je moet kijken," schreeuw de mijn jongere broer. Ik er rap heen, massak, bestaat niet. Ze hebben zich vast vergist: een doos met een kegel spel. Voor mij was al het moois met een eraf; ik voelde mij verkocht en verraden en erg verdrietig. Stil, met ingehouden tranen van woede zocht ik desondanks verder. Inderdaad niets meer. Het was geen vergissing, maar de harde waarheid. Het liefst was ik hard weggelopen van spijt om in de tuin mijn smart uit te huilen; totaal geen kans. Wat mij wel opviel was, dat de mooiste dingen naar hen gingen, wier ouders het meeste geld hadden gestort. Ik werd gewoon koud en opstandig van dit onrecht en dat in de Kerk en met Kerstfeest! Kon het wel uitbrullen, maar hield mij koest. Stil en mokkend bleef ik op de bank zitten. Van het Kerstverhaal, de preek en het zingen, heb ik niet veel meegekregen. Mijn gedachten waren ruwet (in de war) en heet ver weg. Totdat eindelijk de pakjes werden uitgedeeld en mijn naam werd afgeroepen, dus ging ik. Vóór gekomen, weigerde ik het in ontvangst te nemen. "Geef maar aan een ander. Ik wil liever een boek of aquarium, nda laku (waar deloos) dit ding." Grote consternatie: mij werd de les gelezen. Ik huilen en brullen en gezegd, hoe ik erover dacht. Werd hardhandig beetgepakt en de zaal uitgestuurd. Ma en een paar tan tes probeerden te troosten, tot on genoegen van Pa, dus bleef ik alleen buiten. Twee vrienden kwamen nog stiekum hun instemming betuigen, tot die ook door hun ouders werden ge haald. Voor mij een sneer na, "Eigen schuld, ondankbare jongen, zo brutaal, wat ben je er wel voor één?" Ik ne geerde ze. Later kwamen ze mij halen; ik mee, moest weer zitten; op- en aan merkingen waren niet van de lucht. Maar toen mijn broer zijn aquarium kreeg, bracht hij een offer; hij weigerde. "Geef het maar aan mijn jongere broer; ik neem het kegelspel wel." Met luid gejuich en handgeklap werd hij geëerd, werd omhelsd en gezoend. Hij werd er verlegen onder en de tranen biggel den hem van de wangen. Dat is nou een kerel, hoe goed, hoe braaf, wat een voorbeeld, pluimen, veren, vooruit maar; kan niet mooier. Hij kreeg er nog een zak knikkers als troostprijs bij; mij keken ze niet aan. Het aquarium in mijn handen klemmende, sloop ik weg naar de auto en ging er zitten wachten. Hoe ik mij op die Kerst gevoeld heb, zal wel niemand ooit kunnen begrijpen. De Kerk, de Gemeenschap, al die ou deren, wat heb ik ze gehaat wat ze toen in mij stuk hebben geslagen, valt niet te peilen. De hele wereld ging voor mij kapot. Ik was nog maar een kind, ge voelig, geen rechten laten gelden. Kin deren hebben nooit recht van spreken; in die tijd helemaal niet. En nu de donkere dagen voor de Kerst weer komen, schrijnt de wond van de herinnering; geheeld is die nooit. Wel heb ik vrede gevonden en leren vergeven, maar nog vraag ik mij af, waarom? Men zong die avond het "Vrede op Aarde", maar ik kreeg oorlog en pijn en velen met mij. Nog zie ik dat Chi nese jochie, donkere staarogen, afge scheept met een dieren-ballon en een zakje snoep; moest dat nu zo? De enige Javaantjes en Soendanezen, die er vertegenwoordigd waren als kin deren in het geloof, werden de handen ook gevuld met een prul. Ze moesten wel "Trima kasih" stamelen, om niet kurang adjar te zijn, maar kijk in hun harten; perplex van ongeloof over dit grote onrecht. Een kinderhand is gauw gevuld, maar zijn hart is teer en snel geschaad. Ten schande vecht ik nog altijd tegen onrecht en wordt iedere keer besmeurd en teruggeslagen, maar ik versaag niet en blijf vechten. Daarom hoop ik, dat velen deze Kerst in liefde mogen be leven en met vrede in het hart. Slamet, duizend maal slamet. Noot van de Redactie: helaas is in de correspondentie-map de naam van de inzender van dit artikel verloren ge raakt. Dat de copy zelf na ruim een jaar (want van zo lang dateert dit in gezonden stuk al!) bewaard gebleven is, bewijst dat de daarin vertolkte con sideratie voor anderen, die minder heb ben dan wij, attentie blijft vragen. En misschien méér naarmate de tijd voort schrijdt. Als we denken aan de miljoenen over de hele wereld, die onbarmhartig veel minder hebben dan wij, terwijl wij ge woonweg niet in staat zijn daar begrip lees verder volgende pag., le kolom onderaan 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 28