Kind van Jan Fuselier en Sarina
Pa kwam van het platteland in Hol
land; Ma uit de Javaanse desa. Zoon
Jan galoppeerde als een briesend veu
len de wereld van de stadsmeneertjes
binnen in Salatiga.
Als hormat aan mijn oude Fröbelschool-onderwijzeres, Mejuffrouw Juul (Juliette)
Hamar de la Brethonière, nu wonende in Huize "Spatodea in Driebergen. Telg
uit een oud en roemrijk geslacht uit het oude Nederlands-lndie, een stuk historie
"fan toen froeher".
kleinste graf, hoogstwaarschijnlijk van
een klein kind, had een datum van
1910. Dan bekeek ik de namen van de
overledenen; bijna overal dezelfde
naam, nl. Hamar de la Brethonière.
Ik dacht direct aan mijn juffrouw van
de Fröbelschool, die ook zo heette,
dus moest er zeker wel verband be
staan tussen haar en deze overlede
nen; dus moest dit een familie-kerkhof
zijn. Eén enkele naam tussen de graf
zerken luidde anders, n.l. Pierre Cou-
vreur, en op een andere zerk, helemaal
vooraan op de eerste rij, een naam,
verguld gouden letters in het marmer,
een Duitse naam, welke ik helaas ver
geten ben, maar onder de naam de
woorden: Gravin of Freule, in Duits
land geboren.
Veel later pas, vernam ik van terzijde,
dat dit familie-kerkhof behoorde aan
de Franse Markies (koffiekoning^ en
bouwer van het Hotel "Kalitaman in
Salatiga) Hamar de la Brethonière.
In mijn jeugd woonde ik met mijn ou
ders in Salatiga, aan de Achterweg,
een verbindingsweg tussen de Solose
- en de Slachthuisweg, waarvan het
begin is achter het erf van de woning
van de Assistent-Resident. Ook ging ik
er op de Fröbelschool aan de Toen-
tangse weg.
Mijn onderwijzeres was Juffrouw Juul
Hamar de la Brethonière.
Natuurlijk scharrelde ik als jongen o-
veral rond; ngelajap heet zoiets in het
Javaans.
Zo liep ik op een goede dag in de
buurt, waar wij woonden, een klein
kampongweggetje in en kwam in een
kampongwijk terecht achter ons erf.
Tussen kleine huisjes in lopende, liep
de weg plotseling dood bij een gemet
selde trap met aan het einde, boven,
een uit traliewerk bestaande zwart ge
teerde deur, zonder afsluiting. Ik was
nieuwsgierig genoeg, om te weten te
komen, wat er achter deze deur te zien
was, dus besloot ik via deze deur het
ompaggerde perceel op de gaan. Tot
mijn verbazing merkte ik, dat het een
Europees kerkhof was. Ik keek wat
rond; het kerkhof was niet zo groot;
naar mijn gissing waren er maar 25 tot
30 graven; hoogstens 35 denk ik. Een
heel oude grafzerk had er bovenop
een afgebroken kegelpilaar. Op het
marmeren bordje las ik een datum,
voor zover ik het me herinneren kan,
van het jaar 1685 of 1785, ik weet het
niet meer precies. Het jongste en
De Fröbelschool van Juffrouw Hamar.
Direct na de grote vacantie was het
met mijn vrijheid als klein, klein kleu
tertje gedaan, want Ma bracht me op
de Fröbelschool. Voor een uk was dat
toen de grootste stap in zijn leven;
gelukkig ging dat onder Moeders vleu
gels. Haar naast je te weten was een
enorme troost; je stapte parmantig
mee, zonder besef, wat het allemaal
inhield.
Grote broer, die toen naar de grote
school ging, had je al wat voorgespie
geld en zelf was je reuze nieuwsgierig,
hoe dat het daar wel allemaal toeging.
Ik was in pakean( kleding) netjes; de
tjelana monjet bleef nu enkel voor
thuis. Om mijn schouders een splin
ternieuwe broodtrommel en zowaar
met zakdoek in je zak; je voelde je een
De Hoordzijde van het militair kampement in Salatiga.
grote jongen. Adoeh, het was wel een
heel eind lopen; karren was er niet bij,
allemaal verwennerij, maar tippelen
was gezond; was Pa's principe; daar
werd je groot en sterk van.
Tobat, ik voelde mij wel vreemd, toen
Ma mij aan de juf voorstelde. Gedroeg
mij dan ook wat onbeholpen, moest
haar netjes de hand geven en zeggen,
hoe ik heette. "Adelien", zei Ma, "ik
breng je mijn tweede; het is een rus
tige jongen. Soms koppig en erg drif
tig. Ik hoop voor je, dat hij geen last
veroorzaakt; straf hem maar gerust,
als hij het te bont maakt." "Dat zal wel
gaan Riek; ik ben dat gewoon", was
het antwoord en hoe gaat het met jullie
tegenwoordig?"
Ja, toen kwamen de verhalen van tem
po doeloe (vroeger) weer los, want
Ma was met beide Zusters Hamar de
la Brethonière, Victorien en Adelien
nog op school geweest. Hun papa
werkte toen bij het Boswezen en wel
op kantoor in het Officierskampement.
Volgens Ma was Adelien ongehuwd
gebleven en leidde toen een Fröbel
school aan de Toentangse weg, dicht
bij de Missigit, waar ik nu van vertel.
Daar dichtbij stond een groot huis met
verdieping, zeldzaam in Indonesië, ook
van een Hamar-familie, waar ik later
op een verjaardag ben geweest. Mijn
broer was kontjo (vriend) van één van
de jongens. Zover ik weet, ben ik niet
te keer gegaan de allereerste dag.
Masa je durft te njengen (huilen) als
je je al zo'n grote kerel weet!
Contact had je zo, vreemd of niet
vreemd en dan volgde al gauw het
samen spelen tot de bel ging en juf je
naar binnen riep.
Wat ik mij daar allemaal van herinner?
Wel, ten eerste de tucht. Je mocht dit
niet doen, dat was verkeerd; alles
werd je met zachte hand aan het ver
stand gebracht. Je moest goed Hol
lands leren spreken, moeilijk hoor, als
je het tjampoer adoek (gemengd, door
elkaar) gewoon bent.
Niet zo maar overal plassen; daar is
de waterplaats voor en bij alles hand
opsteken en netjes vragen.
Het schoolerf was voor onze begrip
pen heel groot; sommige gedeelten
strikt taboe en verboden terrein. Voor
al niet te dicht bij de pagger (heg)
komen aan de grote postweg.
Wat mij ook is bijgebleven is een rij
zige palaboom (notemuskaatboom),
waar ik mijn meegebrachte boterham
placht te verorberen. Eerst gehurkt,
wat niet mocht, later netjes gezeten,
vooral niet schrokken en smakken,
kalm aan hap voor hap en netjes.
Wij leerden er moeizaam het A.B.C.
vanaf een plankje met plaatjes en het
1-2-3, wat je van thuis al enigszins
kende.
Zingen was leuk, maar mijn stem was
vals en de maat heb ik ook nooit
kunnen houden. Gooide de woorden
door elkaar, of schreeuwde zo maar
wat voor mij heen, als je maar brulde.
Helaas ging die vlieger ook niet altijd
op; er werd getikt, je werd kalm te-
16