Nogmaals de sojaboon
BELOEN TEMPONJA
(Het is nog niet de tijd)
EVEN LACHEN
Naar aanleiding van het artikel van
Mevrouw Emelie Intveld van 14 Octo
ber I.I., wil ik even het volgende op
merken.
Ook ik, en met mij de vriendinnetjes,
heb van die boontjes uit de harige
peulen genoten. Deze boontjes nu,
waren paarsrood van kleur, maar aan
dit feit ging ik voorbij: ik vond ze lek
ker. Ook kan ik me nu nog goed her
inneren, dat deze peulvruchten goedé
werden genoemd en geen gedelé of
kedelé.
Daar mijn ouders en die van mijn vrien
dinnetjes aan de rand van Magelang
nogal ver uit elkaar woonden, ik spreek
hier van de tijd lang vóór de eerste
wereldoorlog, waren mijn zusjes en ik
aangewezen op de Javaanse speel
makkertjes en zo waren de nabij ge
legen sawah's en tegallans ons speel
terrein niet alleen, maar op onze ma
nier hielpen we ook zo'n beetje, als er
padi geplant of gesneden werd, of bij
de oogst van het tweede gewas, dat
katjang idjo, kraai of kedelé kon zijn.
Zo leerde ik dus het verschil tussen
goedé en kedelé, maar dit wil ik hier
wel aan toevoegen, het verschil in de
benaming is misschien afhankelijk van
de streek, waar men thuis hoort.
Goedé dan, groeit aan manshoge (hou
tige) struiken op de galengan en heeft
afgeplatte ronde zaden.
Zoals Mevrouw Intveld terecht vertel
de, werd en wordt misschien nu ook
nog de goedé in bosjes verkocht. E-
nigszins gekneusd en met toevoeging
van geraspte, niet al te oude klapper,
soms ook wel kombok rawit, werden
de boengkoesen alzo verkregen boong-
ko voor sepetèl of een halve cent per
pakje verkocht (die goede oude tijd!)
Wat wij dan onder kedelé verstaan is
een witte of zwarte boon en net als
de katjang idjo op de sawah of tegal-
lan aangeplant en de ranken kunnen
een hoogte van 50 cm. bereiken.
De eironde zaden worden, zoals be
kend, gebezigd voor de bereiding van
tahoe en tempé, onze onvolprezen of
ficiers biefstuk.
Geroosterd is de witte soort als boe-
boek kedelé onmisbaar bij het consu
meren van lontong. Grof gestampt
wordt zowel de witte soort als de
zwarte als bijsmaakje gestrooid over
de ketan met klapper en als ik het wel
heb, over de boeboer langit. (Wie weet
de naam van deze twee kleurige, nogal
stijve boeboer?) En in de goelali aan
een stokje, wat een heerlijkheden al
lemaal, wordt de gebroken zwarte ke
delé ook verwerkt.
Wat nog meer heerlijks van de andere
katjangsoorten gemaakt kan worden,
ieder Indisch kind kan zich nog de tijd
herinneren, dat het door Ma of kokkie
werd verwend met wat ze uit die een
voudige grondstoffen konden toveren:
lekker, gezond en goedkoop.
Aan U nu dames, die er nog steeds
van houden om met de sotil en moen-
toe te experimenteren om een gemak
kelijk (mag ook wel goedkoop) recept,
waarin een van die boonsoorten is
verwerkt te leveren.
H.M.S.
Inzendster is verkeerd geinformeerd.
Volgens J. J. Ochse is de katjang goe
dé de Cajanus Cajan, en de katjang
kadele is de Glycine Soja.
Eerstgenoemde plant heet goedé in
het Javaans. Soendanezen en Malei-
ers spreken van katjang hiris. Madoe-
rezen van katjang kadjoe.
De glycine Soja heet bij de Soenda
nezen kadelé; bij de Maleiers djepoen.
Van de goedé komt geen tahoe of
tempe, maar haar zaden worden ge
bakken in olie en vermalen gegeten
met rijst of ketan (kedjo ketan).
Het komt overigens vaker voor dat
men katjangsoorten en hunne namen
door elkaar haalt; ook al omdat streek
talen en dialecten voor nóg meer ver
warring zorgen. Dr. C. L. van der Burg
(De Voeding in Ned. Indië", 1904)
noemt niet minder dan 99 katjang-na
men in allerlei soorten en namen. We
zijn benieuwd a. of de een of andere
naam misschien nog bijzondere her
inneringen bij U opwekt, b. of lezers
nog katjangs (op Java) kennen met een
naam, die niet op ondervolgend lijstje
staan:
Katjang andong, artak, bagolo, bali,
bandong, bantèn, bedok leutik, bedok
méra, beras, beton, beureum, boedjit
ajam, boelet, boeloe, boeroek, bögor
bonder, boontjis, boontjis arab, boon-
tjis bödas, bora, dadoa, djaleher boe-
rik, djapan, djaridi, djarigi, djepoen,
djerami, djogo, emas, gadje, gadji, ga-
tel, gendja, girgadji, gluja, goedé, gó-
reng, hédjo, hérang, hóla, idjoe, ireng,
iris, kajoe, kapri, kara, kebo, keda-
woeng, kedelai, kedelé, keroepoek,
ketjil, ketjipir, koenjit, koetjing, kornak,
krepèk, landès, landjaran, laoet, legi,
loemoet, manila, mas, mentèk, méra,
minjak, njong, oedji, oetjing, olie, pan-
djang, pandjang idoeng, péda, pèndèk,
pendem, persi, peté, peutjit ajam, poeti,
pölong, poreré, ranon, roai sawa, sapo,
sapoe, soeoek, soeoer, tana, tjèké em-
be, tjem, tjina, tjindé, tjingir, tjipir,
toenggak, toeroes, waspada, wedoes.
Vreemde belevenissen in Japanse Ge
vangenschap.
Na negen maanden gevangenschap
kreeg ik dysenterie welke zo uitputtend
was, dat ik spoedig niet eens meer op
kon zitten. Al een week lang lag ik
zonder me veel te kunnen verroeren,
toen een bewaker en twee Javaanse
veroordeelden met een draagbaar mijn
cel binnenkwamen.
"Dat is 't einde", dacht ik, want in de
meeste gevallen haalde men een zieke
gevangene pas uit zijn cel, als voor
hem geen levenskansen meer beston
den. Zo'n patient werd dan voor het
laatste onderzoek bij de gevangenis
arts gebracht en ging daarna naar de
zaal voor de zieken die op sterven
lagen. Daar ik blijkbaar ook al tot die
hopeloze gevallen behoorde, brachten
mijn bewaker en zijn dragers mij naar
die dokter. Omdat er al veel zieken
stonden te wachten en ik dus nog lang
niet aan de beurt was, legden de dra
gers mij met de baar op de grond neer
en gingen op kleine afstand van mij af
op hun hurken zitten.
Terwijl ik daar zo hulpeloos lag, keek
ik ongeinteresseerd in de richting van
de "Zaal der gedoemden". Door een
zeer toevallige openstaande deur zag
ik op planken menselijke geraamten in
hun vuil wentelen. Die aanblik deed
me iets. Ik keek en bleef kijken en
voor ik er mij goed van bewust was, zat
ik al recht overeind, stond van de
baar op en maakte aanstalten om naar
mijn cel terug te gaan. Mijn bewaker
riep me terug, maar ik hoorde hem am
per, want als in trance liep ik de weg
naar de cel terug. En juist wilden de
bewaker en de dragers mij met geweld
tegenhouden, toen een agent van de bij
ons cellenblok gestationeerde bewa
kingspost hen terugjoeg en mij naar
mijn cel bracht.
De volgende dag werd ik heel erg ver
baasd wakker. Weg was de dysenterie
weg alle pijnen. Ik kon weer gewoon
zitten en lopen, mijn cel weer goed
schoonmaken, mijn schamele kleding
wassen en een heerlijk bad nemen on
der de kraan van de waterleiding, alsof
ik nooit aan dysenterie had geleden en
de dag tevoren niet zo goed als leven
loos uit mijn cel was gehaald. Hoe be
staat 't Hoe ken?
V. H. Huitink
tfihtitiuAvi
l JffTlM
"Moeder, ons nieuwe dienstmeisje
heeft niet eens vleugels en toch noemt
Pappie haar zijn "engel"."
Moeder: "Ook zonder vleugels zal ik
zorgen dat zij er uit vliegt!"
17