MIJN KORTE LEVEN OP BALI (I) Een mens is veranderlijk, maar er moet toch altijd heel wat gebeuren voor hij het roer omgooit en pal een andere richting uit durft te stevenen. Ik denk aan de dame, die onlangs tegen me zei: "Nou, ik vind alles goed en wel, maar voor ik naar Nieuw-Gui- nea ga, moet ik zeker zijn van een basis. Ik ga daar niet op de bonnefooi zitten met mijn kinderen." Ik heb nooit goed begrepen, wat ze eigenlijk met dat "basis bedoelde. Basis salaris, basis levensstandaard, basis comfort of een basis van onder- nemings- en werklust? Om dan even te bepiekeren op wat voor basis wij leven: pasarprijzen, die met de dag stijgen en ongelimiteerd kunnen blijven stijgen; reizen per convooi en op een reispas, opeengepakt in overvolle ste den, uren in de rij voor een lapje tex tiel ennog steeds de onzekerheid voor de naaste toekomst. Ik geef toe, dat het moeilijk is, om een nieuwe basis te vinden, want het be tekent alle schepen achter je verbran den. Eenmaal weg uit de stad, ben je je huisvesting kwijt, je dagelijkse sleur- gemakjes, je langanans, je distributie zegels. Alles, alles, waar een gewoon mens zo aan hecht. Maar wat kan een mens in deze tijd eigenlijk nog ver liezen als er niets ZEKER is? Ik geloof wel, dat hoe eenvoudiger we in deze tijd zijn hoe minder zwaar het zal vallen straks iets te verliezen. Wie is een geboren pionierster? Ik niet, hoe graag ik het ook zou willen bewe ren. Ik heb mijn leven lang in de stad gewoond en mijn lichaam heeft zich gewend aan alle stadsgemakken. Mijn handen zijn handig met water kranen en lichtknopjes, mijn voeten ge wend aan gemakkelijke schoenen en gladde vloeren, mijn ogen aan elec- trisch licht. Kan een stadsmens ineens omschake len tot dat andere leven en dit alles missen? Als ik eens een soort aan loopje tot pionierster probeerde? Kort en goed: ik heb mijn biezen ge pakt. D.w.z. een valies, een kist en een plunjezak met dingsigheidjes, waar ik niet van kon scheiden en waar ik per slot van rekening vrouw voor ben. Van een vreugd heb ik een deugd gemaakt: mijn verlofpas voor Bali moest dienen als wichelroede voor een nieuw home. Het vliegveld is nog altijd even stoffig als drie jaar geleden, alleen is de wachtkamer van de K.L.M. drie jaar comfortabeler geworden. De passen- contröle geschiedt vlot, vooral bij mij, want de politie-agent, die mijn reispas nakijkt, grinnikt genoeglijk, als hij leest, dat ik uit Kediri kom. Daar heeft hij namelijk óók gezeten. "Slamet djalan!" In de bus naar de stad zit maar één Hollands echtpaar; de meeste passa giers zijn met luxe-wagens gehaald en LILIAN DUCELLE naar het Bali-Hotel gebracht. Ik ver heug me alvast op het ritje naar Den Pasar. Van 1946 heb ik nog de herin nering aan koele klapperbossen, ty pische poortjes en tempeltjes, varkens, die langs de weg zeulen en honden, die op het laatste nippertje heel nodig moeten oversteken. De eerste stofwolk als de bus zich in beweging zet, doet de zoete herinne ring vervagen. Dat is waar ook, we zitten nu in de droge tijd. De varkens en honden zijn er nog wel, de poortjes en tempeltjes ook, maar alles zit cen timeters onder het stof. De klapper bomen wuiven niet meer, ze hangen zwaar onder een grijze laag, de bomen zijn grijs, het gras is grijs, de weg is grijs, alles is grijs van het stof. "Ik heb de eerste gezien", zegt de dame achter haar zakdoek. "Wat eerste?" vraagt mijnheer achter zijn zakdoek. "Nou, je weet wel, zo'n vrouw zonder iets aan van boven", antwoordt Me vrouw met triomfantelijke geheimzin nigheid. Touristen, denk ik met afschuw. Bali Hotel. Tripjes, tochtjes, Vleermui- zengrot, het waterpaleis, fototoestellen. "Bent-U-Nog-niet-eens-op - Kintamani geweest?"-mensen. "Tida pergi Bali Hotel", zeg ik nadruk kelijk tegen de chauffeur. "Lantas, per gi mana dan?" vraagt de chauffeur la coniek. "Lain hotel sadja, tida perdoeli njang mana!" Overal zal het wel goed zijn, denk ik. Ik ben per slot niet op pleziervacantie. Als ik maar een bed heb om te slapen, een tafel om op te schrijven en een badkamer, om elke dag het stof van me af te spoelen, neem ik met elk hotelletje genoegen. Als ik maar geen mensen hoef te ontmoeten, die me vragen, of ik al naar Sanoer, Kintamani en Le Mayeur ben geweest. De bus zet het echtpaar uit. Ik kijk met misnoegen naar de koele lobby, de kleurige gasten met grote glazen bier en kwast voor zich en ik zet mijn stofbril nog eens steviger op mijn neus. De bus knerst het grindpad weer af. Verderop moet nog een hotel zijn vol gens de chauffeur. De bus zet me 200 meter verder af voor een langwerpig huis met een rij afgebakende galerij- tjes. Het ziet er allemaal erg armelijk uit en het lijkt niets op een hotel. Het 1949- Er was zoveel te doen geweest, zoveel in te halen na 3% jaar bezetting. Ik kwam handen en tijd te kort deze vier jaar die me via twee Voorlichtingsdiensten, twee politionele acties van de onveilige perimeters weer terugbrachten naar de rustige haven van "De Vrije Pers" in Surabaja. Met stads- en -bioscoop- nieuws en een eigen damesrubriek. Lilian wat wil je nog meer Maar met de Overdracht in zicht kwam de onrust. Een paniekerig gevoel van rusteloosheid en moeheid tegelijk: wat heb ik deze vier jaar nu NIET gedaan wat ik straks helemaal niet meer kan doen als de Onafhankelijke Republiek een feit is? Ik heb vier jaar geen vacantie gehad, ik ken alleen fava. Nooit op Sumatra, Borneo of de Kleine Soenda-eilanden geweesj. Alleen op Bali voor werk, een allesbehalve prettige tijd om het land te leren kennen. Mijn allesbegrijpende baas (Evenhuis) viel, mij langer kennende, niet eens achterover toen ik hem vertelde dat ik wegwou. "Waar je ook heen gaat, succes. En als het de moeite waard is om erover te schrijven, schrijf dan!" Dat heb ik gedaan. Mijn belevenissen op Bali verschenen in 1949 in De Vrije Pers. Ongelooflijk dat dit allemaal weer 25 jaar geleden is! aanzicht staat me direct tegen, maar omdat de mensen, die ik zie, helemaal niets hotelachtigs hebben, loop ik vol moed de stoep op. Een man in pyama komt naar me toe: "Komt U ook hier wonen, Mevrouw?" "Ja", zeg ik, "als er tenminste nog plaats is in dit hotel." "Maar dit is helemaal geen hotel Me vrouw! Hier wonen gezinnen van mili tairen. Vroeger was het wel een hotel, maar nu allang niet meer!" Voorlopig sta ik daar maar weer. Met drie zware koffers in het stof, aan de kant van de weg. Gelukkig komt een minuut later de bus terug de weg af. "Ho", schreeuw-zwaai ik. "Saja maoe toeroet lagi!" Het K.L.M.-kruiertje in de bus sjort de koffers weer gewillig de bus in. De chauffeur vraagt lijdzaam, of ik nu naar het Bali-Hotel wil. "Neen zeg ik koppig, "lain hotel!" Ze brengen me volgens bewering naar het, op Bali Hotel na, grootste hotel in Den Pasar. Dat belooft wat, denk ik. Bali Hotel is erg groot. Iets kleiner gaat dus ook wel. Een Chinees hotelletje. Zindelijk wel op het eerste gezicht, maar klein en smal als een pijpelaadje. De beheerder schrijft mijn naam op een bord en ik krijg een kamer "di atas". Er is een smalle houten trap, zonder leuning, een galerijtje over, het plaatsje met de toiletten, weer een gangetje en dan mijn kamer. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 18