DENGAN HORMAT Deze bijdrage is slechts om enkele oneffenheden uit het weefpatroon van het levensverhaal van Maria Dermoüt door Johan van der Woude weg te strijken. Reeds hebben de Eerwaarde L. van Belkom en ik de voornamen van Mevrouw van Aart verbeterd, die in feite Carolina Hendrika heette. Zij wordt op blz. 68 een kleine plompe vrouw genoemd, wat zij niet was. Op de foto's, die haar oudste zoon Corne- lis, kort vóór zijn dood in het Hotel Esplanade en op Katé-Katé van haar nam, was zij wel niet slank, maar toch helemaal niet plomp; en zij was vooral uitzonderlijk blank. Dan staat er: Zij had twee zoons, van wie de een op de een of andere wijze "sneuvelde", wat weinig voorkwam, de andere zoon deugde niet veel en teer de zo'n beetje op haar zak. Het is jammer, dat ik het boek van Johan van der Woude kocht, nadat ik mijn Essay over "Mevrouw van Kleyn- tjes" aan Tjalie Robinson had gegeven, anders had ik deze onderwerpen daar in verwerkt. Nu moet het wei achteraf gebeuren. Maria Dermoüt kwam in Ambon aan op 26 maart 1910. In 1909 sneuvelde Cor nells, hij was tevoren nog bij zijn Moe der en maakte de foto's van Hotel Esplanade en van Katé-Katé. Hij moest op patrouille naar Ceram en werd ge dood door een speer van de vijand. Bij het K.N.I.L. wordt deze manier van gedood worden "sneuvelen" genoemd. En het kwam zeker heel vaak voor, zoals in de annalen van het K.N.I.L. vermeld zal zijn. De tweede zoon Carel Johan Hendrik was perkenier, beheerde voor zijn Moeder het Perk, de derde zoon Jo hannes Lambertus Adrianus was later secretaris van de Ambon-raad. Zeer zeker zal Maria het verhaal van de dodelijke speerworp van de Alfoer van Mevrouw van Aart gehoord heb ben, het was slechts een kort jaar na dat dit verschrikkelijke voorval had plaats gevonden. Ook zal zij haar ver teld hebben van de bittere onenigheid met haar schoondochter, die nooit meer op Ambon is teruggekeerd en na de dood van haar man Cornelis naar Holland vertrok, waar het tweede doch tertje Cornelia Albertine geboren werd. De controverse tussen schoonmoeder en schoondochter, beiden zeer driftig van aard, was een motief in Maria Der- moüt's verhaal. In 1910 was Mevrouw van Aart onge veer 50 jaar. Was dat oud? Is 50 jaar oud? Misschien wel in de ogen van de jonge vrouw Maria, die toen 22 was. Op blz. 99 staat: "het oude perkeniers- huis, dat niet in zijn oude luister mag worden hersteld, omdat het een onge lukshuis is." Mevrouw van Aart vond dat zo, omdat haar eerste kindje, toen nutm f ■immuun»* het drie jaar oud was, verpletterd werd onder een grote spiegel met vergulde lijst, die zo maar, plotseling van de muur viel op het jongetje, dat daar vlak onder op de vloer speelde. De moeder was in de kamer toen dit on geluk zich voor haar ogen afspeelde. Dit voorval heb ik niet vermeld in mijn artikel "Mevrouw van Kleyntjes". Na de dood van dit kindje werden de drie jongens geboren: Cornelis, Carel en Johan. Zou Maria Dermoüt enkele bijzonder heden in haar verhaal Kwan Yin's Slang niet hebben ontleend aan enkele passages uit het boek "Het Schoone Eiland" van Henri Borel? In het hoofdstuk "In den Tempel van Kwan Yin" staat op blz. 27 hoe "devo te vereersters het vergulde beeld een superben geelzijden mantel hadden omgedaan" en Maria schrijft, dat in een der zijkapellen hoog aan de zolde ring een grote geelzijden lampion hangt, waarin een licht brandt en dat het donkerbruine houten beeldje, niet rood en verguld, een wijd uitstaand manteltje was omgedaan, een vel ge woon effen wit papier. In het hoofdstuk "De Tempel van den Zonne-Luister" staat op blz. 58 dat "een allerliefst Chineesch vrouwtje, keurig aangedaan in haar beste zijden gewaad geknield ligt voor het altaar van Kwan Yin, de Godin der Genade, een bundel brandende wierookstokjes in beide handen, deemoedig prevelt en bidt in houding van allerinnigste devotie." Op blz. 164 schrijft Johan van der Woude, dat Maria met potlood de be zwering, waarmee Fatimah een ziel riep, uit een Engels boek heeft over geschreven, welk boek hij, Johan v.d. Woude, niet heeft kunnen achterhalen. Deze bezwering staat in het boekwerk "Volkspoëzie uit Indonesië" van W. A. Braasem en R. Nieuwenhuys, op blz. 27 bij de prachtige, evocatieve Pa- wang-zangen uit Malaka. De "Pawang" is in de Maleise landen de volkspries ter van de vóór-Hinduistische en vóór- Islamietische tijden, de middelaar bij uitstek tussen de mens en de talloze hem omringende machten. Door middel van bezwerende, in litanie- vorm gegoten zangen vermag de "Pa- wang" deze bovennatuurlijke krachten de door hem gewenste resultaten af te dwingen. De bovenvermelde bezwering heet Zang tot de Levensgeest Zang bij een ernstige zieke, waarin de Pawang de wijkende Levensgeest overreedt in het lichaam terug te keren. Vrede zij U, o Levensgeest! Kom, Levensgeest, kom hier, kom, kom hier, o Ziel- Hierheen, gij Kleine, hierheen, hierheen, gij Vogeltje, hierheen, hierheen, gij Tere, hierheen, hier zit ik en prijs U, hier zit ik en wenk U, keer terug naar Uw woning, en de ladder die er naar opvoert, keer terug naar Uw huisvloer, waarvan de planken zijn los geraakt, keer terug naar Uw palmbladdak, een sterrenhemel gelijk Kom toch en koester geen wrok, draag geen haat in 't hart, denk niet dat U een kwaad is geschied men geen acht sloeg op Uw luister en macht, Hier zit ik en prijs U, hier zit ik en lok U, hier zit ik en roep om U, hier zit ik en wenk naar U. Kom toch, kom toch hier op dit ogenblik, nu, op dit ogenblik De vloer met de losgeraakte planken, het dak "een sterrenhemel gelijk" vor men toespelingen op de ongunstige toestand van de zieke, de "woning" van de Levensgeest. De bezwering om vogels te lokken heet Lokzang tot de Wilde Duiven. Terwijl de Pawang rijst strooit in de vogelval, richt hij deze lok-litanie tot de wilde duiven boven zich in de lucht. Ik ben aan 't wannen, de gebroken rijstkorrels, rijst wannen in een zakje van biezen: verdwijnt er een, er wordt een ander genood, verdwenen, wijl ze neerstreek uit haar vlucht. Zo ge niet neerstrijkt, verslinden zal U de wezel, zo ge niet hier komt, ge valt wilde beesten ten prooi, strijk neer op een twijg, en eraf zult ge tuimelen, strijk neer op een tak, ge zult worden gekloofd, daal neer op een blad, 't is de bladslang die U zal bijten, daal neer op de grond, de giftige adder die U wacht, stijg omhoog in de lucht, havikken en arenden zullen op U neer schieten, dat alles, zo het niet hier is waar ge neerstrijkt, Kom, liefste, kom! gij, Vorstinne Kapur, en U, Prinses Puding en U, 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 8