DE INHALIGE GOEROE
mm
Aan een kleine rivier lagen drie kam
pongs, één bij de mond, één in het
midden en één bij de oorsprong. In de
middelste kampong was een schooltje,
waar de kinderen van de drie kam
pongs onderwijs ontvingen. Daar woon
de ook de goeroe.
Hij was een gezien man, van wie de
mensen veel hielden, vooral omdat hij
de vrede tussen de drie kampongs wist
te bewaren als er onenigheden dreig
den. Hij was de raadsman der kam
ponghoofden en altijd bereid de men
sen te helpen.
En gebrek had hij, een groot gebrek.
Hij was inhalig. Hij ontving dikwijls iets
van de mensen, maar zelf iets geven,
ho maar!
Op een dag kwam iemand van de
kampong aan de oorsprong de rivier
afzakken met een boodschap van het
kamponghoofd. Beleefd zei hij tot de
goeroe: "Morgen wordt er bij ons
feest gevierd. Het hoofd nodigt U uit
om ook te komen".
"Heel goed", antwoordde de goeroe,
"Bedank hem voor de uitnodiging en
zeg hem dat ik er zal zijn".
Vergenoegd dacht de goeroe aan de
karbouwen die er geslacht zouden wor
den en aan de gewoonte iedere bezoe
ker een flinke bout ervan mee naar
huis te geven. Minstens één grote en
dikke poot zou hij krijgen, zoals ge
woonlijk. Dan had hij weer voor enkele
dagen vlees en hoefde hij er geen geld
voor uit te geven.
Dezelfde dag kwam iemand van de
kampong aan de mond de rivier op
varen met een boodschap van het kam
ponghoofd. Beleefd zei hij tot de goe
roe: "Het hoofd laat weten dat zijn
dochter trouwt en nodigt U uit om ook
te komen".
"Heel goed", antwoordde de goeroe,
"Bedank hem voor de uitnodiging en
zeg hem dat ik er zal zijn. Wanneer is
de bruiloft?"
"Morgen, mijnheer".
"Wat, morgen al?"
"Ja, mijnheer".
De goeroe krabde zich achter het oor.
Wat nu? Bij een vorige slamatan had
hij in de kampong aan de monding
twéé karbouwenpoten gekregen. Twee
was meer dan een maar zou hij daar
heen gaan dan miste hij zeker het
present van het dorp aan de oorsprong.
Na lang weifelen zei hij: "Nu goed, zeg
maar dat ik er zal zijn. Het is wel
jammer, wantEn bij zichzelf over
woog hij dat de twee poten bij het ene
feest nogal dun waren geweest, terwijl
die ene van het andere dorp altijd zeer
dik was en vet.
"Wat is jammer, mijnheer?" vroeg de
bode. "Ja, zie je, aan de oorsprong
wordt juist morgen ook een feest ge
geven en ik heb al beloofd daar pre
sent te zijn".
De boodschapper, op de hoogte van
's mans gebrek, voelde hoe de vork
in de steel zat.
"Bij ons worden veel karbouwen ge
slacht", zei hij.
"O ja? Nu goed, zeg dan maar, dat ik...
Of... Och, zeg maar, dat ik misschien
zal komen. Ik weet nog niet waar ik
heen zal gaan."
En zo was het. Hij was het nog niet met
zichzelf eens.
De boodschapper groette, stapte in
zijn prauwtje en voer huiswaarts.
De volgende morgen gaf de goeroe
zijn bediende bij het ontwaken last de
tambangan klaar te maken voor de
reis. Maar nog onder het aankleden
overlegde hij waarheen te gaan. Naar
de kampong aan de monding? Daar
kreeg hij twee dunne poten. Of naar
die aan de oorsprong? Dat zou best
weer een dikke vette poot worden?
Waar zat nu het meeste vlees aan?
De zon ging al op en nog steeds was
hij niet tot een besluit gekomen. Het
feest zou zeker al begonnen zijn, en hij
was er niet bij, de goeroe. Eindelijk
dacht hij: "Ik zal eerst naar de monding
gaan. Dat gaat gemakkelijk; het is im
mers stroomafwaarts. Daar krijg ik
twee poten". "Vooruit, vlug", gelastte
hij zijn bediende.
Met een flink vaartje ging het stroom-
moess0n
ocrip soe«>ohardjo
i' V ITi'wóu i;,!.,
"CERIP SOEMOHARDJO"
door Rohmah Soemohardjo-
Soebroto
Verkrijgbaar bij Boekhandel Tong
Tong, uitgave Moesson-reeks.
Prijs nu slechts f 5,incl. porto
Een boek, waarvan J.H.R. in Tong
Tong zegt:
"het geeft een boeiend beeld
van het leven van een Javaanse
familie, sterk georienteerd op
Nederland, maar nochtans Indo
nesisch
afwaarts. De bediende roeide wat hij
roeien kon. Intussen begon de goeroe
weer te twijfelen. Twee potenmaar
ze waren wel erg dun, de laatste keer.
Er zat maar heel weinig aan. En die
ene poot die hij altijd in de kampong
boven kreeg, hm! Dat was altijd een
bijzonder dikke geweest, vol mooi
vlees, veel meer dan er ooit aan twee
poten stroomafwaarts zou zitten. Als
hij eens terugging? Hij had nog tijd
genoeg.
"Omkeren!" riep hij plotseling tot zijn
bediende.
"Maar mijnheer
"Omkeren, zeg ik. Ik zal je wel helpen".
De bediende keerde de tambangan,
ofschoon hij er niets van begreep. De
goeroe nam zelf ook een dajoeng en
getweeën roeiden ze nu stroomop
waarts. Dat ging heel wat zwaarder,
want in de rivier stond een vrij krach
tige stroom.
De zon was al hoger gestegen. Hè,
dacht de goeroe, was ik vanmorgen
nu maar direct naar de oorsprong ge
gaan. Dan was ik er al geweest. En
misschien had ik me dan kunnen ver
ontschuldigen en vroeg weg kunnen
gaan naar de mond. Dan zou ik drie
poten gehad hebben. Drie of één, dat
verschilde nogal wat.
Hij roeide door en werd er moe van.
Hij passeerde zijn eigen kampong op
weg naar boven, naar die ene dikke
poot. Maar, zo overwoog hij, zouden
die twee poten bij elkaar niet meer
wegen dan die ene poot? Nadenkend
liet hij de dajoeng door het water glij
den, zodat de bediende het weer al
leen moest doen. Zwaar trekken was
het. Hij zuchtte ervan, en de goeroe
zuchtte mee.
"Ben je moe?" vroeg de goeroe.
"Ja mijnheer, ik ben moe. En het is
ver". Even weifelde de goeroe. Toen
besloot hij: "Nou, terug dan maar.
Naar beneden". De bediende zuchtte
nog dieper, alsof hij zeggen wilde: zo
komen we er nooit. Maar hij gehoor
zaamde, wendde de tambangan en
roeide met zijn meester de rivier weer
af. Hè hè, daar zou de goeroe dus
feestvieren.
De zon stond al hoog. In de kampongs
wachtten de mensen vergeefs op de
goeroe. De karbouwen waren geslacht
en men begon het vlees reeds te ver
delen. En intussen voer de goeroe be
sluiteloos op de rivier. Twee magere
poten of één dikke? Wat zou het zijn?
Met schrik merkte hij hoe hoog de zon
al stond. Als het eens té laat was?
Snel nam hij zijn besluit terug te keren
naar de kampong boven, die op dat
moment het dichtste bij was. Doodmoe
kwam hij er aan. Nog klonk er muziek
en heerste alom vrolijkheid, maar het
eigenlijke feest was afgelopen en ver
schillende gasten waren reeds ver
trokken. De karbouwen waren geslacht
en onder de feestgangers verdeeld.
Het dorpshoofd kwam de goeroe tege
moet. "Wat zie ik", zei de goeroe, bijna
angstig, "ben ik te laat?"
18