De legende van het Meer van Pandjalu (I)
BAGALÈN
16
Het meer van Pandjalu
In de nabijheid van Pandjalu (regent
schap Tjiamis) ligt de Sitoe Lengkong,
of het meer van Pandjalu, een zeer
fraai meer in een bekoorlijke omgeving.
Op het zadel tussen de Gn. Tjendana
en de Gn. Sawal, ligt het op 716 m.
boven de zeespiegel, 23 m. hoger ligt
de pasanggrahan, van welker achter
galerij men een prachtig uitzicht heeft
op het meer en zijn omgeving, en het
eilandje dat er in ligt, Nusa Gedé,
waar de graven liggen van vroegere
regenten van Pandjalu, o.a. ook het
heilig graf van Aria Kentjana, afstam
meling van Borosngora. Dit eilandje is
opgenomen onder de te beschermen
natuurmonumenten.
Aan het meer nu is de navolgende
legende verbonden:
In vroeger tijd, toen de dessa Pandjalu
nog rijkshoofdstad was, heette de ko
ning vorst Tjakradewa. Deze had drie
zoons, van wie de eerste Sanghijang
Borosngora heette, de tweede Lemboe
Sampoeloer en de derde Pandji Barani.
Daar de oudste zoon buitengewoon
stoutmoedig was, vreesde de vorst uit
zijn waardigheid te worden verdrongen,
zelfs te worden gedood, en derhalve
trok hij zich terug in het devote leven
van een kluizenaar op de Berg Bitung,
onder de dessa Rinduwangi, onderdis
trict Pandjalu, om zijn leven verder of
ferend en biddend tot de goden door
te brengen.
Kort daarna werd zijn kluizenaarsstaat
door de goden geaccepteerd, en sprak
een onzichtbare stem: "Wij verklaren
U tot onze discipel. Uw wens zal wor
den vervuld. Neem deze tjanting, die
met Boeddhistische formules is beto
verd, en gelast Uw zoon hierin water
te gaan halen. Zo lang deze tjanting
niet vol water is, zal hij niet in Pandjalu
mogen terugkeren".
(Een tjanting is een klein kopje of
schepje van steen, blik of bamboe, mèt
een steel en gebruikt voor het meten
of scheppen van olie, enz. Bij het ba
tikken is het een roodkoperen bakje
met een tuitje dat gestoken op een
handvat van bamboe of glagah, dient
om de gesmolten was of hars op het
doek te brengen). Vorst Tjakradewa be
gaf zich naar zijn palieis, ontbood zijn
oudste zoon, en sprak, hem de tjanting
overhandigende: "Gij Sanghijang Bo
rosngora, gij zult uit de stad vertrekken
en deze tjanting met water vullen. Zo
lang gij er niet in slaagt deze gevuld
terug te brengen, zult ge niet regeren.
Zo hebben de goden het beslist".
Sanghijang Borosngora vertrok. Hij
reisde het hele land af, maar overal
waar hij water vond probeerde hij ver
geefs de tjanting vol te krijgen. Ten
slotte had hij twee en dertig landen
bezocht zonder het gewenste resultaat.
Nog één land was er waar hij het niet
had geprobeerd. Dat was het land
Mekka. Met nog slechts flauwe hoop
op succes scheepte hij zich in.
In Mekka aangekomen ontmoette
Sanghijang een der vrienden van de
Profeet Mohammad, zekere Sajjidina
Onze Heer) Ali, zoon van Abdoe'l
Moettalib. "Waar komt ge vandaan?"
vroeg Sajjidina Ali, "Waar wilt ge heen
en wat is het doel van Uw komst?"
Sanghijang Borosngora antwoordde:
"Ik ben van het eiland Java, uit het rijk
Pandjalu, en ik zoek water". "Water?
Wat voor water? Op het eiland Java is
toch water genoeg?" Sanghijang Boro
sngora antwoordde: "Weliswaar is er
veel water op Java, maar deze tjanting
laat er zich niet mee vullen. Zolang de
tjanting niet gevuld is, mag ik niet te
rugkeren. Zo hebben de goden het
beschikt".
Toen zei Sajjidina Ali: "Wees zo goed
hier te wachten. Ik zal het Mohammad
de Profeet vragen". Hij ging weg, kwam
enige tijd later met de Profeet terug.
Mohammad stelde Sanghijang Borosn
gora dezelfde vragen en kreeg de ant
woorden, gelijk zijn vriend ze daarvoor
had gekregen.
Daarop ving de Profeet te mediteren
aan. Urenlang bleef hij in de bidhou
ding en de wrede helle dag Trok zich
terug achter de sluiers van de nacht.
Maar de volgende dag nam de Profeet
de vorstenzoon bij de hand en leidde
hem ver weg uit de stad naar de bron
Zamzam, alwaar hij Sanghijang Bo
rosngora gelastte de tjanting te vullen.
En zie, het water- vulde de tjanting tot
de rand. Toen nam de Profeet Sang
hijang mede naar zijn verblijf en onder
wees hem de "twee woorden" de
"geloofsbelijdenis" of "getuigenis") en
Sanghijang Borosngora toonde zich
een ijverig leerling.
Tot de Islam bekeerd, keerde Sang
hijang Borosngora naar Java terug.
Aangezien zijn vader zich weer op de
Berg Bitung had teruggetrokken, drup
pelde hij wat water uit de tjanting op
de berg Tjipandjalu, liet er wat van
vallen in het meer Lengkong en gooide
vervolgens de tjanting en het overige
water over de berg Sawal. Dan keerde
hij naar het paleis terug en volgde zijn
vader op als vorst van Pandjalu. Het
water van de bron Zamzam deed op
de top van de Sawal een meer ont
staan en een kleine vijver op de berg
Tjipandjalu en nog steeds zijn deze
meren, mét het meer van Lengkong,
voorwerp van verering.
JCH.
(wordt vervolgd)
Even iets speciaals over "Bagelèn":
Het Bagelèn in het stuk "Gombong"
van de heer Schardijn had in het "bui
tenland" min of meer een mystieke
klank. Geen Indonesiër of Indonesische
zou Poerworedjo verlaten om in de
vreemde, als immigrant in Oost/West-
Java, of als contractant voor Deli, Lam-
pongs of misschien De West, zijn/haar
geluk te beproeven zonder eerst een
offer te hebben gebracht aan het hei
lige graf in Bagelèn, zijnde het buiten
verblijf van Njai Loro Kidoel op haar
trips van de Indische Oceaan via de
rivier Bogowonto naar het gebergte en
welk graf ca. 8 km. ligt oostelijk van
de grote brug over die rivier in Poer
woredjo.
R. C. L. Bosch.