DISCO BOLLAND Ar 7 den: armen en rijken. Slechts weinigen konden de grens tussen beide groepen overschrijden, t.w. zeelieden en lui uit de koloniën. Vandaar dat de "standing" of "status" dezer Indische oudgasten met een wat wantrouwend oog werd bekeken. Evenwel, de gedupeerde oud- gasten zouden toen, verbolgen door deze "discriminatie" een eigen, prach tige sociëteit aan de Utrechtse weg, buiten de stadskern met een heerlijk uitzicht over de Rijn en de Betuwe hebben opgericht door de architect Cornelis Outshoorn (in 1873-75), waar mee zij de deftige Arnhemmers natuur lijk de ogen uitstaken. Thans wordt dit fraaie gebouw met zijn statige koepel en prachtige tuin, nog als gemeente museum gebruikt, terwijl ik enige jaren geleden de oude sociëteit aan de Ko ningstraat heb zien slopen. Daar staat nu de Gelderse Bibliotheek, het Ge meente archief enz., alles van beton, glas en staal. Hebben de Indische oudgasten in de politiek, maar ook in de litteratuur een zekere rol gespeeld, tot dusver was het mij niet opgevallen, dat een Ne derlandse schilder getracht heeft hun uiterlijke verschijning op het doek vast te leggen. Maar zelden hebben de "Indische mensen" en dan in de ruim ste zin des woords, model gestaan voor een onzer voortreffelijke genre- of zedenschilders. Natuurlijk heeft me nig gerepatriëerde, rijk en voornaam geworden, wel eens tijdens zijn "ver lof" zijn portret laten maken, zelfs reeds in de 17e eeuw. Zo heeft de Ambonse gouverneur Pieter Lucasz model gezeten voor Rembrandt, Pieter van den Broecke de "Hollandse Regu- lus" voor Frans Hals, Rijklof van Goens met zijn hele gezin voor Bartho- lomeus van der Helst. Doch ook G.G. Coen en de veldheer Isaac de Saint Martin hebben zich in het vaderland laten konterfeiten. Het portret van de eerste hangt in zijn geboortestad Hoorn, het andere in het Rijksmuseum. Doch een zedentafreeltje van oudgas ten was ik nog niet tegengekomen, tot ik enige weken geleden het Dordrechts Museum (vroeger: het Ary Scheffer- museum) bezocht. Daar zag ik een vrij groot schilderij, getiteld Batavia's Lust, het werk van de genreschilder David Bles, geboren 1821, overleden 1899. Deze heeft ons tal van grappige en geestige tafreeltjes nagelaten met fi guren in 18e-eeuwse dracht, dus ruim een eeuw vóór hem. Deze z.g. pruiken tijd trok hem bijzonder aan. Hij had blijkbaar plezier in die speelse en grillige vormen, wier sierlijkheid zo sterk afstak bij zijn eeuw van stoom en machines. Wellicht ook poogde hij juist door die vermomming zijn tijd genoten een lesje te geven. Ook op dit schilderij is Alles weer 18e- eeuws. In een theekoepel, geheten "Batavia's Lust", zoals wij er nu nog wel aan de Vecht aantreffen, zit een bont gezelschap bijeen. Door het hoge raam links kijken we in een dicht begroeide tuin, door de lagere, open- Stationsweg 143 tel. 070-60 17 03 DEN HAAG Stationsweg 77 tel. 070-60 1 5 12 DEN HAAG Herenstraat 157 tel. 070-86 32 01 VOORBURG Frederik Hendriklaan 161 tel. 070 - 55 66 97 DEN HAAG Giro 406636 Specialisten in oude krontjong en Indone sische pop-muziek, ook op muziekcassettes. Uitgebreid country en western repertoire (import) Soul en Surinaamse L.P.'s. India filmhits uit Bombay en verder alle TOPHITS van nu. Voordrachten uit de Koran op L.P.'s. staande deur zien we een echt Hol landse weide met vee, blakende in de zonnehitte van de hondsdagen. Tussen raam en deur een hoge schoorsteen mantel met een spiegel en schilder werk in de stijl van omstreeks 1775. De voorstelling daarvan is even type rend als de naam van de koepel: in een tropisch landschap zien we een zwaar beladen "Inlander", zuchtende onder een lijvig pak, moeizaam voort sukkelen. Dit is een ondeugende toe speling op de wijze, waarop de eige naar van al dit moois aan zijn fortuin zou zijn gekomen, nl. door uitbuiting van de Inheemse bewoners. Het gezelschap is geschaard om een sierlijke, grillige rococotafel uit om streeks het midden der eeuw. De rijk gebeeldhouwde poten vallen sterk op. Daaromheen zitten lieden van ver schillende afkomst, een achttal perso nen, die we kunnen verdelen in drie groepjes van twee en dan nog enige loslopers. Schilderkundig het sterkst vallen twee personen aan de tafel op: een heer, die luidkeels zingt, terwijl hij zich zelf op een guitaar begeleidt, maar geen gebruik maakt van de op de tafel staan de muziek. Aan de andere kant van dit meubel is een dame met het theeser vies bezig, doch al haar aandacht wordt door de zingende heer opgeeist, zodat men zekere relatie vermoedt. Doch er is nóg een muzikant. Rechts, voor de open deur zwoegt een bijna kaal heer in deftig zwart gekleed op een lange dwarsfluit, waarmee hij nog al moeite heeft, want hij raadpleegt ijverig de muziek, die op een bankje voor hem staat. Naast hem zit een lijvig heer zich met een echt tropisch ge baar het bezwete gelaat af te wissen. Dit neemt hem zo in beslag, dat hij verzuimt acht te geven op de voor hem geknielde Javaan in keurige livrei, maar met een correct geknoopte hoofddoek die gebak presenteert. Doch ook deze djongos is verstrooid. Hij kijkt nl. naar een gebeurenis op de achter grond, bij de schoorsteen. Tegen het lofwerk is n.l de huisaap op geklom men, die de dikke, zwetende heer blijk baar uit de Oost heeft meegebracht, en Indisch jongmens, gewapend met een dunne wandelstok is bezig het lieve dier, dat juist door de hitte extra levendig is geworden en denkt dat hij weer thuis is, omlaag te halen. Zijn pogingen ontgaan volkomen het echt Indische echtpaar, dat links in gemak kelijke stoelen, het er van neemt. Mijn heer zit met een lange Gouwenaar te roken, terwijl Mevrouw in het gezel schap een heerlijk middagdutjè doet. Je hoort haar snurken. Gaarne zouden wij bij deze levendige voorstelling een verhaaltje vertellen, of ten minste de onderlinge relaties tussen de verschillende personen vast stellen. Laten wij een schuchtere po ging wagen. Blijkbaar zijn de bedaagde Indische heer en dame rechts als een echtpaar bedoeld. Dan moet de vlotte apenpla- ger hun veelbelovende zoon zijn. De figuren aan de tafel en de fluitist heb ben genealogisch niets met hen te maken. Zijn het gasten, of logé's? De heer in het zwart is misschien de gou verneur of huisonderwijzer van de speelse Indische knaap, die zich blijk baar weinig van zijn meester aantrekt. Wellicht is de zwetende dikkerd wel als de onversaagde oudgast bedoeld, die in Indië rijk geworden, zijn Javaanse bediende naar het vaderland heeft meegenomen. In ieder geval is het een bont, maar echt Indisch gezelschap, dat zich in de Hollandse theekoepel "Batavia's Lust" heeft verenigd om te musiceren en van het goede der aarde te genie ten. De voorstelling is levendig, fijn geschilderd, overgoten met humor. Zeker heeft de guitige schilder niet in de eerste plaats aan onze voorouders uit de 18e eeuw gedacht, maar richt zich zijn milde satyre op zijn koloniale tijdgenoten, die naar zijn idee, in de Oost op min oirbare wijze rijk gewor den waren. Door de 18e-eeuwse kos tuums en sfeer verliest de satyre veel van haar scherpte. David Bles' tijdge noten hoefden er zich niets van aan te trekken, want het was gebeurd lang geleden. Ik betwijfel, of er veel van zulke schil derijen zullen bestaan, waarop Indische mensen in hun doen en laten zijn uit geschilderd. Van welke afkomst zij ook mogen zijn, door hun Indische ver leden voelen zij zich toch verenigd, zelfs in een brandend hete theekoe pel. Daarom zal dit "Indische" schil derij van Bles bij de oudgasten, die er een tocht naar het Dordtse museum voor over hebben, prettige herinnerin gen opwekken. Het kan een bijdrage opleveren tot de samenstelling ener geschiedenis van de "Indische mens" in Europa, waar door wij wellicht zelfs iemand als Multatuli op den duur beter zullen leren verstaan. Naar ik meen, is hier aan tot dusverre nog te weinig gedaan!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 7