Eerste Echte Kennismaking met de Sumatraanse Rimboe
Als je voor het eerst de rimboe intrekt, lijkt het wel .of je omringd bent door
alle mogelijke geheimenissen en onwezenlijke dingen. In feite is dit ook zo.
De rimboe leeft. Geheimzinnig leven tot diep in de schaduwen van de vochtige
bossen en in de takken van de wild in elkaar groeiende bomen. Je kunt het niet
zien, maar voelen des te beter.
Zo verging het ook mij op mijn eerste
echte rimboetrip. Ik was wel eens eer
der met mijn vader meegeweest op
miliwi's jacht, of op tjèlengs, maar
meestal waren we 's avonds alweer
thuis.
Mijn vader had zo'n Fordje van de ou
de stempel, waar hij heel Sumatra's
Westkust mee rondgetoerd heeft. Het
ding kon lezen en schrijven, reed des
noods achterstevoren een steile hel
ling op en werd door hem vertroeteld
als een kind.
Doch deze keer werd het ernst. We
zouden overnachten in een oude pa-
sanggrahan te Boeo, een plaatsje in
het binnenland van Sumatra's West
kust. Vroeger had er een controleur
gewoond, doch die was tijdens vroe
gere opstanden vermoord en verdron
ken in zijn eigen visvijvertje. Zo ging
het verhaal tenminste. Van het contro
leurshuis was slechts een ruine over
gebleven, met gebroken pilaren, inge
storte muren, alles overwoekerd door
de rimboe.
Voor de oude pasanggrahan stond een
enorme rubberboom. Zó een waarvan
men hier de jonkies van in een potje
zet in de kamer. Een Ficus Elastica.
Met van onderen breed uitlopende wor
tels, gedeeltelijk boven de grond.
De pasanggrahan zelf had links en
rechts van de voorgalerij een slaap
kamer. Alles stond een eindje boven
de grond, dus een trapje op en achter,
naar de bijgebouwen, een trapje af
naar de mandikamer en W.C. Zo'n
heerlijk ouderwetse. U weet wel. Een
stuk of wat gaten van groot tot klein
en daaronder een kabbelend beekje.
In de voorgalerij een paar grote luie
stoelen met uitslaande latten om je
benen op te leggen en tjitjaks bij de
vleet, die op de insecten afkwamen,
toen de petroleumlamp werd aange
stoken.
De hoofdjager en gids van mijn vader
was één van de topfiguren geweest
der opstandelingen. Na jaren opgeslo
ten te hebben gezeten, was hij nu een
vooraanstaand burger van zijn kam
pong, die de bossen op zijn duimpje
kende.
Allereerst gingen we op de miliwi
jacht. Het typisch hoge gefluit van de
vogels was duidelijk te horen, toen we
bij de poel kwamen waar ze meestal
neerstreken tegen de avond.
Mijn vader bezat een z.g. "drieling" en
was een goed schutter. Hij schoot
enige eenden, die door bereidwillige
katjongs uit de moerassige poel wer
den gevist. Met veel gejoel en geplas
zochten ze de vogels op.
Toen werd het tijd voor groter wild.
Een eind verderop zouden we het bos
ingaan, om varkens op te zoeken. De
jager kende enkele plekken. Bij een
poel gekomen stuurde mijn vader mij
een boom in als uitkijk. Hij en de jager
zouden verderop gaan kijken. Ik moest
fluiten als er eventueel wat zou komen.
Een doodse stilte viel om me heen. Het
begon al goed donker te worden en ik
moest me inspannen om nog iets te
kunnen onderscheiden. Schaduwen
legden zich tussen de bomen. Ik be
grijp nu wel dat dat waarschuwende
fluitje geen zin had. Ze waren toch al
te ver weg om iets te kunnen horen.
Ze hadden me doodeenvoudig niet mee
willen nemen en me veilig gesteld in
die boom. Ik was per slot pas een jaar
of twaalf.
Toen ik daar dus doodstil zat en me
van alles verbeeldde, begon er plotse
ling een wilde kat een eindje verderop
een concert te geven. Nu ben ik als
kind altijd doodsbang geweest voor
het gekrijs van katten. Ik wist dan wel
dat het katten waren, maar iets in me
raakte compleet van streek. Mijn haren
rezen te bergen en de koude rillingen
liepen over mijn rug. U kunt zich dus
voorstellen hoe het me verging daar
op dat eenzame plekje in de rimboe.
Alhoewel ik wist dat het maar een
boskat was bestierf ik het bijna. Ge
lukkig kwam mijn vader al gauw terug.
Ze wilden me eerst het bos uithebben
en dan nog eens naar binnen gaan.
Op de grote weg die naar de kampong
voerde wachtten enkele mannen. Een
oude man zou bij me blijven. De rest
ging terug naar de kampong. Wij moes
ten op de weg blijven wachten.
De maan was intussen opgekomen en
het leek wel dag, zó helder was het.
Toen begon de oude man een verhaal
te vertellen over overstekende troe
pen tjèlengs, die je omver konden lo
pen. Kennelijk voelde hij zich niet he
lemaal gerust. Maar ik antwoordde,
dat we dan wel in een boom konden
klimmen. Daarna kwam het alarmeren
de verhaal over enkele ontsnapte
dwangarbeiders uit de kolenmijnen van
Sawah Loentoh, dat daar niet ver van
daan lag. Ze moesten nl. in de buurt
zijn en hadden al hier en daar eten
gestolen. De bevolking was op zijn
hoede.
Ik merkte wel dat de oude man terug
wilde naar de kampong, dus zei ik dat
we dat zouden doen. En toen kreeg
ik het te pakken. In elke schaduw, in
elk geritsel langs de weg zag ik ge
vaar. Door de heldere maan leek het
wel zo. Ik begon hoe langer hoe vlug
ger te lopen en uiteindelijk te rennen.
Mijn vader bij zijn oude Fordje, waarmee hij heel Sumatra's Westkust rondtoerde.