AAN DE RAND VAN DE RIMBOE
Hieronder plaatsen wij het slot van het
artikel met jeugdherinneringen van Borneo,
waarvan het eerste deel in T.T. van 15 juli
verscheen.
In onze tijd werkte op Sintang een
jonge controleur bij het Binnenlands
Bestuur. Deze jonge man was net als
wij in Indië geboren en getogen. Hij
moest vaak op toernee de Kapoeas of
de Melawi op. Een enkele keer moch
ten mijn broer en ik met hem mee. Die
tochten met de motorboot van de con
troleur vonden we fijn. De "djoeroe
moedi" van de boot heette Karto. 't
Was een aardige vent, met wie we al
gauw bevriend raakten. Hij kende
allerlei pantoens. Als we zeiden: "Ajo,
Karto, berpantoen!" hoorde je "anak
ajam", of "djangan mandi" e.d. De
djoeroe moedi kon goed kokkerellen.
Z'n nassi goreng was heerlijk. In het
bakken van pisang goreng was hij
onovertroffen. De controleur had op
toernees altijd een geweer bij zich.
Vaak schoot hij op krokodillen, die op
de zandbanken in de rivier lagen te
zonnen. We hebben hem er verschei
dene zien doden, want hij was een
eerste klas schutter.
Toen we op een keer in Smitan, 'n
plaatsje bovenstrooms van Sintang, in
de voorgalerij van het huis van de
gezaghebber zaten, zagen we. iets zeer
merkwaardigs. Twee Dajaks stapten
het erf op,achter zich een grote kroko
dil meetrekkend. Het was een wel wat
angstig gezicht. Ze hadden de boeaja
een rotan strik om de bek geslagen.
De Dajaks kwamen de gezaghebber
de krokodil als geschenk aanbieden
d.w.z. de kop. Die moest in de tuin
begraven worden ter bezwering van de
boze geesten. De huid en het vlees van
het monster hielden de Dajaks voor
zich zelf. Van de gezaghebber hoorden
we hoe de inboorlingen de krokodil
hadden gevangen. Ze hadden de boe
aja in hun prauw gevolgd. Ze móesten
het monster te pakken krijgen, want
het had al heel wat slachtoffers ge
maakt onder de badende vrouwen en
kinderen. Een van de Dajaks dajoeng-
de, de andere stond voor in de boot
gereed voor de sprong. Op het juiste
moment stortte hij zich op de krokodil
20
(SLOT)
en sloeg bliksemsnel een strik om de
muil van het beest. De mensenrover
was onschadelijk gemaakt. Voor de
juistheid van dit verhaal durf ik niet
instaan. Wel heb ik met m'n eigen ogen
gezien, hoe de Dajaks met de krokodil
achter zich aan het erf van de gezag
hebber opkwamen.
Op eeri van de tochten met de contro
leur legden we aan bij een groot Da
jaks huis. Het was op hoge palen ge
bouwd. Een glibberige uitgekeepte
boomstam diende als trap. Die gaf
toegang tot een vrij lange en brede
voorgalerij, waarop de kamers van de
talrijke bewoners uitkwamen. Vlak
bij de ingang hing een bos ronde voor
werpen, op het eerste gezicht op don
kere klappers lijkende. We hoorden
van de controleur, dat het gesnelde
koppen waren en vonden het maar wat
griezelig. Al mochten de Dajaks dan
niet meer snellen, van de koppen had
den ze geen afstand kunnen doen.
In de grote voorgalerij stonden tem-
pajangs die gevuld waren met toeak.
De mannen hadden niets anders dan
een tjawat aan. De vrouwen droegen
alleen een lendenschortje. De kinderen
waren spiernaakt.
's Avonds werd ter ere van de contro
leur een feest gegeven. Wij, jongens,
mochten ook komen. Dat festijn ont
aardde al heel gauw in een bachanaal.
Er werden grote hoeveelheden toeak
gedronken. De Dajaks staken een bam-
boepijp in de tempajang en zogen zich
vol. Het werd zo'n walgelijk gedoe,
dat de controleur het raadzaam achtte
ons zo snel mogelijk naar de motor
boot te brengen. Tot laat in de nacht
hoorden we de dronken Dajaks lallen
en schreeuwen.
De volgende morgen werd er op de
oever van de rivier een koe geslacht,
die moest dienen voor een feestmaal.
In een grote kring stelden de Dajaks
zich rondom het dier op. Dansende en
met zwaarden op de schilden slaande,
gaven ze een woeste vertoning weg.
Ze wonden zich daarbij zo op, dat mijn
broer en ik bang werden en ons op de
boot terugtrokken. De controleur deed
net of er niets aan de hand was en
bleef van het woeste schouwspel ge
nieten.
Het gebeurde niet vaak dat er op Sin
tang iets bijzonders te doen was. Toen
er ook een bangsawan-gezelschap
kwam, ging de hele Europese ge
meenschap naar de eerste voorstel
ling. Ook wij gingen er heen. Zelfs
planters uit de omgeving kwamen kij
ken, blij met een verzetje. Opgevoerd
werd "Toean Poust". Voor de pauze
gebeurde er niet veel en zaten we ons
te vervelen. We begrepen niets van
het hoogdravende Maleis, dat door de
acteurs gesproken werd. De twee
clowns begrepen we wel! We vonden
het vreemd dat ze met hun grollen te
pas en te onpas het drama Faust tel
kens onderbraken. Toean Poust en
Toean Mepisto trokken zich daar niets
van aan en gingen onverdroten door.
De planters in de zaal hadden al gauw
contact met de "badoets". Het onmid
dellijke gevolg van dat contact was
dat menig biertje uit de zaal in de
kelen van de clowns terecht kwam
De badoets waren er niet vies van.
Na de pauze veranderde de situatie
wel enigszins. Een van de planters
klom ongevraagd op het toneel en be
gon op eigen houtje mee te spelen,
aangemoedigd door zijn collega's in de
zaal. De "prima donna" kende blijk
baar wat Engels! Ze viel geheel uit
haar rol van Gretchen en zette 't po
pulaire lied: "It's a long way to Tippe-
rary" in. Grote bijval van het agra
rische gedeelte van het publiek. Ze
begonnen mee te brullen. De ronze
bons die zich voor de pauze al danig
had geweerd, te pas en te onpas, ver
volgde met: Ta-ra-ri-boem-di-jé!
Intussen speelden toean Poust en de
anderen door alsof er niets aan de
hand was, af en toe verwijtende blik
ken werpend naar de clowns die aan
weerszijden van het toneel in slaap ge
sukkeld waren. De planter op het to
neel was ook niet zo fris meer en
vleide zich broederlijk naast de ba
doets neer. De prima donna, die blijk
baar niet van humor ontbloot was, ging
naar het slapende stel toe en zong hen
"Nina Bobo" toe.
Nadat het orkest nog: "Alles kost een
dubbeltje" ten beste had gegeven zet
te het geheel onverwachts en erbarme
lijk vals het: "Wien Neerlands bloed",
in. De voorstelling was afgelopen en ik
had voor 't eerst in mijn leven kennis
gemaakt met de opera!
Wij hebben bijna twee jaar op Sintang
gewoond. Omdat ik naar de H.B.S.
moest, had mijn vader gedaan weten
te krijgen dat we overgeplaatst werden.
We gingen naar Medan op Sumatra's
Oostkust, waar ik middelbaar onderwijs
kon volgen.
Ik herinner me nog goed, dat, toen we
met de "kapal Irma" wegvoeren, moe
der, vader, mijn broer en ik met voch
tige ogen naar ons oude huis stonden
te staren, totdat het uit het gezicht ver
dwenen was.
Sinjo renda.