't IS NIET VOORBIJ 13 NOG EEN REACTIE OP "INDISCHE HUISVROUW IN NEDERLAND" De piekerans van Emy H.-Simon in T.T. No. 23, zijn me uit 't hart gegrepen. Ook ik denk dikwijls: "Hoe reilen en zeilen zij, al die duizenden die, lang geleden, 't oude Indië voorgoed hebben moeten verlaten. Velen hebben zich hiér een bestaan veroverd. Maar velen ook, ver weg, achter de horizon. En? Zijn ze tevreden allemaal? Hebben zij zich aangepast aan de nieuwe omstan digheden? Of is er nog altijd heimwee? Oud-zeer? Zelf ben ik, net als Emy, lange tijd van mening geweest: "voorbij is voorbij, 't Is een andere maatschappij, laat me de herinnering aan ónze tijd". Maar eigenlijk, waarom? Waarom zou den we geen interesse's hebben voor hün nieuwe maatschappij? Zelfs al zouden we er kritiek op hebben. Emy en ik, wij hebben 't allebei "ge vonden"; zij in haar mooie dorp, ik in mijn landelijke omgeving, waar veel dingen me soms 't gevoel geven heel dicht bij óns Indië te zijn. Zoals b.v. mijn tamme kastanje, die er op 't ogen blik uitziet als een bloeiende mangga- boom. En nog zó veel. De tortels, de krekels in 't hoge gras, een snurkende kikker tussen de lelie's in de vijver. "Ködöh-ngöröh", zei vroeger mijn klei ne gendoh; dan kwam er regen. "Zo is 't goed", zegt Emy en ik ben 't met haar eens. Maar 't is niét voorbij. Niet, zolang we er nog altijd naar ver langen een bezoek te brengen aan 't land "dat ons vasthoudt met duizend banden." Ik zal u een verhaaltje ver tellen, dat ik zelf erg mooi vind. Alleen al om zijn happy-ending. Waar gebeurd. In 1948 keerde ik voor 't eerst terug naar de onderneming. De grote kin deren bleven hier achter voor de scho len. Huib, onze "nakomer" nam ik met me mee. Hij was nog zo jong, en mijn moederhart zo treurig De ontvangst op de onderneming was fantastisch, dit verhaal bewaar ik voor een volgende keer. We waren er een halfjaar, toen op een morgen de doekoen van 't land, een oud moedertje, een onwaarschijnlijk klein mensje bij me bracht. Ze zag er rampzalig uit met haar rood gespikkeld gezichtje van allemaal muggebeten, ontstoken oogjes en een zwerend na- veltje. Ze was vier dagen oud en had haar moeder 't leven gekost. Dus, was ze "sebel", ze zou onheil brengen over 't hele gezin. Iedere streek heeft zo zijn eigen geloof, zijn zeden en gebruiken. De vader schoof 't van zich af en, welke andere primi- tieveling wilde zo'n ongelukskind? "Heeft ze wat gedronken deze dagen?" "Engkgih ndórö, aëng, sekódih". Een beetje water. Ik wikkelde haar in een deken en reed met haar naar 't ziekenhuis. Veertig, vijftig kilometer in een open jeep, we ■IMUIUIII"" hadden niets anders. Ze werd door Dr. Oetomo onderzocht, een zuster reinigde de oogjes, 't zwerende navel- tje. En voor 't eerst hoorde ik een zucht, een hulpeloos kreetje. Ze was zó ziek en zelfs voor de laatste adem té moe "Ja, wat doen we met dit stumpertje?" "Ik laat 't hier achter dokter." Hij schudde zijn hoofd. "Onmogelijk, 't ziekenhuis is boordevol, 't personeel overbelast. Dag en nacht zal ze zorg nodig hebben, en dan nóg zal 't een kans zijn van één op de duizend. Als 't kunt? En wilt?" We reden terug; met een pipetje en wat glucose. En we bonden de strijd aan. Vier en twintig uren en misschien langer, druppelde ik telkens een beetje vocht tussen de bleke lipjes. Heel langzaam kwam 't leven terug. En nog wat uren later opende ze zelfs zoekend 't mondje. Ik maakte een flesje klaar en ze dronk; elk uur een heel klein beetje rijstewater met wat melk. 't Grootste deel kwam terug, ze verdroeg 't slecht. Na een week dacht ik: "Nu gaat ze dood". Hoe oud was ze? Twaalf dagen; de spikkels. Voor de tweede keer bracht ik haar bij Dr. Oetomo. We gingen naar huis met poe dertjes tegen malaria tropica en een begin van longontsteking. Gelukkig kon ik ook wat bussen Eledon kopen, een karnemelk-preparaat. De hele voorraad, natuurlijk tegen een onge hoorde prijs. Maar dit kon ze verdra gen. Wat was ze dapper, 't kleine ding. Ze gaf niét op. Als ik haar vijf weken later weer bij de dokter bracht, zei een klein jongetje: "Ach mammie, kijk toch. Dat kindje heeft geen enkel vleesje". Neen, er hingen alleen maar losse bot jes in een ruim velletje. Ze was zes weken oud en woog drie en'een half pond. Weer schudde hij 't hoofd, de dokter, "een wonder is 't, een wonder". "Pro beer je dit in leven te houden?" Een bundeltje op buurvrouw's hand. "Pro beren? We dóen 't eenvoudig samen, Petra en ik". Ze was anderhalf toen we voorgoed in Holland kwamen. En 't enige ver driet dat we ooit aan haar beleefden, was de adoptie. Die jaren en jaren moest duren. Ons veel geld kostte en nog veel meer ergernis. Ruim drie jaar geleden is ze getrouwd. Ze heeft een schattig jongetje van zeven maanden. Van een kennis hoor den we dat Dr. Oetomo nog altijd zijn praktijk had. Ik stuurde hem een ge- boortekaart. En sloot er een foto bij in. Van een donker meisje, heel tenger en een blonde jongeman. "Weet u 't nog dok? Petra We kregen een allerhartelijkste brief terug. 't Blijft een wonder. Verlangt u niet terug naar de onderneming? Kom toch bij ons logeren." Ziet u wel dat 't voor mij niet "voorbij" kan zijn? Hoe kan dat met zulke warme vriend schapsbanden. Bijna vijf en twintig jaar hadden we niets van elkaar gehoord. Maar nu ga ik ook; bij leven en welzijn, volgend jaar. Heerlijk, ook om dan daarna weer thuis te komen hier. De deur naar mijn kleine wereldje, achter me dicht te slaan. Een mens kan immers overal gelukkig zijn, als hij maar iets heeft waar hij van houdt; iets van hem zelf. Dat hoeft niet eens een wereld te zijn, ook geen huis. Maar alleen een eigen stoel b.v., de goeling die hij overal met zich mee sleept Plantersvrouw vervolg van pagina 12 kan zijn om mijn diensten aan te bieden aan de Republiek, desnoods als een gewone pradjurit, want ik ben een goed schutter". De hartelijke sfeer o- verheerste. Niet lang daarna voegde zijn echtge note zich bij hem, Mevrouw Harumi Wanasita. Zij werden voorlopig gehuis vest in Hotel Garuda (Grand Hotel Jogja in de koloniale tijd). D.D. werd in het kabinet opgenomen als Minister van Staat (Menteri Nega ra) en fungerend als politiek secretaris van de Premier. Gelijktijdig moest hij doceren! aan de A.I.P. (Akademi llmu Politiek) en werd lid van de Dewan Pertimbangan Agung (Raad van State). Daar ik zelf ook lid was van dit college naast mijn hoofdfunctie van directeur van de Bank Negara Indonesia, kwam ik persoonlijk veel met hem in contact. Natuurlijk herkende hij mij niet meer als de jongeman die in 1913 zijn lezing bijwoonde over "Een natie in de maak' Ik was toen 19 jaar oud, en bij het wederzien in Jogja was ik al 53 en hij zelf 68. In deze periode kwam mijn dochter Soekartini, die in Jogja de leiding had van het Instituut voor Onderwijs in de Engelse taal vaak in contact met Mevr. Harimu Wanasita. Gedurende de twee laatste jaren van D.D. te Jogjakarta was het voor de Republiek een zeer zware tijd. Het eco nomische leven was ontwricht door de Nederlandse blokkade. Toen kwam de eerste Nederlandse militaire actie (men noemde het politionele actie). Die werd gevolgd door de communistische op stand te Madiun. En als sluitstuk het "Kerstgeschenk" in de vorm van de 2e militaire actie op 18 December 1948.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1974 | | pagina 13