Vertellingen
bij de
Lampoe
Tèmplèk
oe ket ^Paardje
een ewei kreeg
"DE
KRONTJONG - GITAAR"
door
ROSALIE GROOSS
Grootvader Dempo had twee mooie
paardjes van de paardenkoopman ge
kocht. Ze waren wel erg duur geweest,
maar hij was er dan ook heel trots op.
Een vader kon niet beter voor zijn
kinderen zorgen dan de oude Dempo
voor zijn paardjes. Daardoor waren de
dieren ook zo aanhankelijk geworden,
dat ze niet meer verschrikt wegspron
gen als hij ze riep, maar vertrouwelijk
naar hem toekwamen.
Na enkele jaren liepen er vier paardjes,
inplaats van twee.
En de twee veulentjes dansten vrolijk
op hun stakepoten rondom hun paar-
denouders. Vaak waren de veulentjes
zo overmoedig en ondeugend, dat ze,
helemaal alleen, ver wegliepen tot in
het diepst van het bos.
Midden in 't bos was een geheimzinni
ge berg. Die heette Goenoeng Pina-
pan. Geen mens durfde dicht bij die
berg te komen, omdat daar twee boze
geesten woonden. Mensen, die ze wel
eens gezien hadden, vertelden, dat ze
er uitzagen als twee onschuldige
knaapjes, maar men moest voor ze
oppassen, want wie op hun berg kwam,
veranderden ze in een of ander dier
of in een boom. Op een dag draafden
de veulentjes weer springend het bos
in; maar toen ze zich moe gehold had
den, zagen ze midden tussen de bomen
een heuvel met mooi groen gras.
Vrolijk sprongen ze er heen en lieten
zich het gras goed smaken, het gras
van de boze geesten.
Toen het avond werd, miste Dempo
zijn twee mooie veulens. De oude
paarden kwamen met treurig hangen
de koppen in de stal en hinnikten
klaaglijk om hun jongen. Toen ging
Grootvader Dempo nog laat met zijn
zonen aan 't zoeken.
In de heldere maannacht konden zij de
sporen van de paardjes goed volgen
Toen die aldoor verder het bos ingin
gen, dacht de oude Dempo eensklaps
met schrik aan de berg Pinapan. Voor
zichtig sluipend gingen ze verder - en
werkelijk
Toen ze tamelijk dicht bij de berg wa
ren, zagen ze daar in het glanzende
maanlicht, hoe de twee veulens vrolijk
graasden op een heuvel.
Ze verstopten zich achter de bomen
en probeerden de dieren te lokken.
Maar hoe vriendelijk de oude Dempo
ook riep, het beviel hen daar veel te
goed.
Plotseling zwegen de mannen echter
en bleven onbeweeglijk achter een
boom staan. Van de berg Pinapan kwa
men twee jongetjes naar beneden ge
sprongen. Die dansten nu vol vreugd
rondom de paardjes. De veulens waren
niet bang, omdat ze die drukte van de
kleinzoons van Dempo gewend waren.
Ze lieten zich rustig een strik om de
hals leggen, die de boze geesten -
want dat waren de knapen - van een
lange liaan gemaakt hadden. Onbe
vreesd volgden ze hen naar de heldere
bron en dronken gretig tot ze genoeg
hadden.
Met een schreeuw sprongen toen de
twee geesten op de paardjes en joe
gen ze steeds rondom de berg. Dat
wilden de dieren niet; ze sloegen ach
teruit, dat de vonken opspatten van de
grond, gingen rechtop staan en beten
naar hun berijders; maar de knaapjes
zaten als vastgebonden op hun ruggen.
Omdat de paardjes bleven steigeren,
trokken de geesten hun in woede de
mooie, zwarte staart uit. De dieren
schreeuwden van pijn en stormden
wild weg, maar de geesten overman
den ze en stopten de wonden dicht
met aarde, anders zouden de paarden
doodgebloed zijn. Toch bleven ze nog
springen naar links en rechts; daarom
rukten de geesten groene takken van
de bomen en bonden die hun paardjes
naast de ogen vast, zodat ze alleen
recht vooruit konden zien. Vol angst
liepen Grootvader Dempo en z'n zoons
moesson
Op zoek naar de oorsprong en
geschiedenis van de krontjong.
190 pagina's (plm.)
f 9,90 f 0,90 porto.
naar huis en vertelden aan de verbaas
de kamponggenoten, wat ze in 't bos
meegemaakt hadden.
Onmiddellijk werd taboeh geslagen en
de mannen verzamelden zich in de
balai. Men besprak daar de zaak en
besloot de volgende morgen met de
doekoen naar de berg Pinapan te gaan
en een rijk offer te brengen. Misschien
lieten de boze geesten zich vermurwen
en zouden ze de paardjes teruggeven.
Dadelijk werd het offermaal klaarge
maakt. Een geroosterde kip, gele en
witte rijst, sirih selengkapnja, vijf cen
ten, alles netjes op een doelang ge
legd, de witte rijst beneden, de ge
roosterde kip en de gele rijst op bor
den er boven op, de vijf centen er in
gestoken, de sirih in bakjes van pisang
blaren en de hele doelang ook met
pisangblad omrand.
Eerbiedig legde de Doekoen bij zons
opgang het offer bij de berg Pinapan
neer, brandde wierook en riep de gees
ten deemoedig toe, dat ze het binnen
dringen van de paardjes maar moesten
vergeven en de dieren terugsturen.
Na enige ogenblikken kwamen de bei
de jongetjes werkelijk van hun berg
omlaag gereden. Trots zaten ze op
hun paardjes, die helemaal niet meer
sprongen, maar gehoorzaam voortstap
ten. Wat waren de mensen echter ver
baasd over wat ze zagen. Van de
mooie wapperende staart was nog
maar een stompje over en helemaal
vreemd zagen de koppen van de paard
jes er uit. 't Leek wel, of de groene
takken, die de knaapjes hun omgebon
den hadden, vastgegroeid waren. Het
leken nu twee grote horens, waaruit
weer kleinere horentjes groeiden, net
als de twijgjes uit een boomtak.
De knaapjes gingen dadelijk naar het
offermaal toe en lieten zich het eten
heerlijk smaken. Toen begonnen ze
tegen de mensen te spreken.
"Luister, mensen! Hoor goed naar ons.
Jullie weten, dat, wat wij bevelen, ge
daan moet worden! Wat eenmaal op
de berg is, blijft bij ons, daarom kun
nen wij jullie paardjes niet teruggeven.
We hebben ze ook nodig, om er verre
reizen op te maken. In jullie kampongs
lopen zoveel paarden, dat je deze twee
wel kunt missen. Jullie offer hebben we
genadig aangenomen. Wacht nu maar
af, dan zullen jullie voor 't afstaan van
je paardjes rijk beloond worden. Ze
zullen zoveel jongen krijgen, dat jullie
bossen met wild voor de jacht bevolkt
worden. Jullie zien, dat we hun staart
uitgetrokken hebben, omdat ze eerst
zo wild waren. Die zou hun bij het
leven in het bos ook maar hinderen.
De kop hebben we ook aardig ver
sierd, om ons daaraan vast te houden.
Het is ook mooier, nu houden ze de
kop altijd trots omhoog. Ga nu echter
vlug naar jullie kampong terug en
vrees onze woede, als je het niet doet."
Nu liepen de mensen zo vlug mogelijk
naar de kampong terug en vertelden
later nog aan hun kleinkinderen van
de verdwenen paardjes van Pa Dempo,
die ze om hun horens, van die tijd af,
roesa noemden: dat betekent: hert.
10