HERINNERINGEN VAN MIJN OUDERS
ATJEH plm. 1900
Toen mijn Moeder trouwde, verliet ze
een druk en gezellig Kolonels-huis te
Kotaradja.
Ze was op één na de jongste van de
vier dochters en 't verhaal gaat, dat
mijn Vader, die bijna tien jaar ouder
was en bovendien op 't punt stond zich
met de oudste dochter te verloven, op
een dag op z'n paard de oprij-laan
van 't grote huis opreed en plotseling
bekogeld werd met een regen van
onrijpe djamboe's. Toen hij opkeek,
keek hij recht in 't lachende gezicht
van een jongmeisje, dat boven hem in
de djamboeboom zat!
De a.s. verloving ging niet door, maar
op een ochtend kwam onverwacht in
razende galop een ruiter 't erf opstor
men.
Mijn Vader sprong van z'n paard, rende
de trappen op van de voorgalerij en
door naar de achter-galerij, waar hij
toevallig mijn Moeder alleen vond, tilde
haar hoog in de lucht en riep: "Maar
nu zul je ook met me trouwen, zeg,
dat je met me trouwen wilt!"
Wat kon zij, nog geen 17 jaar oud,
anders doen, dan "Ja!" zeggen, over
rompeld als ze was?
Zodat mijn Vader, op 't punt 't berg
land in te trekken op een gevaarlijke
expeditie, weer op z'n paard sprong
en (zoals wij er altijd bij vertelden:
"dwars door een vijandelijke kam
pong") z'n kampement bereikte, waar
z'n soldaten al aangetreden stonden.
Mijn Grootvader was razend, toen hij
't hoorde en zwoer, dat hij nooit zijn
toestemming zou geven. Een kind van
zestien jaar, dat nog met poppen speel
de, zijn kleine J. bovendien, ten huwe
lijk geven aan een zoveel oudere man,
aan zo'n losbol?!
Maar de losbol kwam terug en bleek
- langzaamaan zélfs in de ogen van mijn
Grootvader - een dapper en betrouw
baar officier te zijn, mijn Moeder had
geen spijt van haar zo plotseling afge
dwongen ja-woord enna enige tijd
werd 't huwelijk te Kotaradja gevierd,
met instemming van iedereen, ook van
de oudste dochter, die zich ondertus
sen alweer met een ander knap officier
verloofd had, en mijn Moeder nam
voorgoed afscheid van haar zo ge
zellige en vrolijke leventje van kind en
jongmeisje.
Ze volgde mijn Vader - en al haar pop
pen gingen mee - naar een kleine
plaats aan de Noordkust, waar zij de
enige blanke vrouw in 't kampement
was. Met als enig gezelschap militai
ren, flinke kerels, die waarschijnlijk hun
leven voor haar gewaagd zouden heb
ben, maar, zoals ze later weieens zei:
,,Die taal, Yif, die taal, en die eenzaam
heid!"
Veel later, toen ze verpleegd werd in
een tehuis voor bejaarden in Den Haag,
is haar deze tijd als iets heel moeilijks
toch telkens weer voor de geest ge
komen.
Veel, van wat deze dappere vrouwen
in Indië hebben doorgemaakt, zullen
wij nooit te weten komen, omdat zij er
nooit over spraken, omdat je zulke
dingen nu eenmaal door moést maken
als je met een officier getrouwd was,
omdat 't "gewoon" was.
Maar - ik heb dit enige keren meege
maakt - veel van de buien van diepe
melancholie, die later kwamen, zijn
terug te brengen tot deze eerste jaren
van 't huwelijk, die voor een jonge,
levenslustige vrouw, wel eens té moei
lijk waren!
Dagen en nachten lang was mijn Moe
der alleen.
Overdag stond ze vaak achter de ma
trassen, waarmee de voorgalerij naar
de zee-zijde gebarikadeerd was, te
luisteren naar 't schieten van de At-
jehers, die met hun prauwen voor de
kust lagen.
Meestal vlogen de kogels over de la
gere militaire woningen heen en troffen
de hogere Chinese winkeltjes (de
Chinezen waren overal!) die, haastig
van bamboe en petroleum-blikken op
getrokken, makkelijk in brand vlogen.
Eens, vertelde mijn Moeder, stond ze
in een grote handdoek, achter de ba-
rikade te snikken, toen de huisjongen,
de trouwe Karto, achter haar kwam
staan om haar te troosten: "Djangan
nangis, Njah, saja djaga!"
Maar 't leven was vol dagelijkse span
ning en vaak ook heel eentonig. Je wist
immers nooit, wie of er wel, en wie er
niet terug kwam, wanneer de mannen
uitgetrokken waren!
Op een dag, dat de Generaal (ik ge
loof, dat 't Gen. van Dalen was, maar
dat weet ik niet zeker) voor inspectie
op de post was, mocht mijn Moeder
zeggen, wat ze het liefste wilde heb
ben en hij zou zorgen, dat 't er kwam
en ze vroeg, eigenlijk tot schrik van
mijn Vader, die dat wel een beetje
groot cadeau vond, om een tennisbaan.
Maar de tennisbaan werd aangelegd en
mijn Moeder werd een hartstochtelijk
tennisster, zó goed, dat ze later veel
in wedstrijden uitkwam. Dat was een
heerlijke afleiding!
Mijn vader speelde ook goed, maar
mijn Moeder versloeg hem toch ge
regeld en ook de andere militairen, die
met en tegen haar speelden.
't Leven werd door die tennisbaan in
ééns gezelliger. De baan lag achter de
huizen, beschermd tegen de kogels uit
zee, maar iedere middag om vijf uur
werd 't spel gestaakt, want dan kwam
't transport met de gewonden langs,
en niemand wist, wie er die dag ge
wond of gesneuveld waren.
Mijn Vader was dagen, soms weken
lang weg.
Eenmaal heeft mijn Moeder een vrese
lijke schrik gehad. Ze wist, dat mijn
Vader vanuit een ander bivak een ge
vaarlijke patrouille moest ondernemen
om een berucht Hoofd te pakken te
krijgen.
Om vijf uur 's middags, toen ze aan 't
tennissen was, kwam 't bericht, dat de
hele patrouille "in de pan gehakt was".
En 's avonds kwam mijn Vader in zijn
rimboe-kleren thuis. Hij was op een
andere patrouille geweest en schrok
hevig, toen hij 't bericht van de ver
ongelukte patrouille hoorde!
Wat was 't geval?
De avond te voren was er een jonge
luitenant bij hem gekomen, die vertel
de, dat hij een droom had gehad. Wat
voor droom wilde hij niet zeggen, maar
hij smeekte mijn Vader om hem in zijn
plaats 't beruchte Hoofd te laten op-
vervolg op volgende pagina
Groepsfoto van de tennisclub van Kotaradja in 1903. Het meisje met de leidsels in de hand
is de moeder van de schrijfster van dit artikel.
12